schil moeilijk worden toegeschreven aan één
bepaalde factor.
Deze grote basis-variatie leidt tot een veel
heid van mogelijkheden voor de ontwikkeling
van levensgemeenschappen.
De schorrand was oorspronkelijk op de be
weide delen voornamelijk begroeid met
Kweldergras, en op de onbeweide delen met
Zeeaster. Doorgaans werden in de niet be-
greppeide kommen vegetaties van Engels
slijkgras aangetroffen met aan de randen
Schorrekruid en Zeeaster. De begreppelde
en beweide kommen hadden een vegetatie
van Kweldergrassoorten, Zilte rus en Zee
kraal. De zandige goed ontwikkelde oever-
wallen waren van boven naar beneden
begroeid met respectievelijk Rood zwenkgras,
Gewone zoutmelde en Kweldergras. De
randen van de kreken bevatten bovendien
Zeeaster, Schorrekruid en Zeekraal. De hoge
schorren waren voornamelijk begroeid met
Strandkweek, Rood zwenkgras en Kwelder
grassoorten.
Uit nauwkeurige studie van enkele proef
gebieden zijn de belangrijkste differentiërende
kenmerken naar voren gekomen die ten
grondslag liggen aan de ruimtelijke variatie
in de vegetatiezones en vegetatiepatronen.
Als zodanig gelden: de hoogteligging, de
lutumpercentages (35-20%, 25-17%, 17-5%,
3—1 V2°/o), de variabiliteit in de grondwater
stand, de saliniteit van de bodem, het
organische-stikstofgehalte van de bodem, de
beweiding en begreppeling en de mate en
frequentie van overspoeling door het zoute
water van het Grevelingenmeer.
Andere factoren die een belangrijke rol ge
speeld moeten hebben, zijn bijvoorbeeld de
509