De oever aan de zuidkust van Schouwen De sterk gebogen zuidkust van Schouwen is gevormd in een eeuwenlange strijd tegen stormvloeden en tegen oever- en dijkvallen. Het landverlies, vooral in de 15e en 16e eeuw omvangrijk, blijkt uit de afgebeelde kaart, samengesteld aan de hand van gegevens van A. J. F. Fokker. De toestand van deze kust was in 1951 rede lijk stabiel. De meest bedreigde vakken, gelegen voor de inlagen van Koudekerke en van Flaauwers, werden reeds effectief be schermd door uitgebreide onderzeese oever verdedigingen, zodat de oever langs de Hammen geruime tijd nagenoeg in rust ver keerde. Het minst gunstig was de situatie nog aan het westelijk gedeelte van het oever- werk in het district Flaauwers. De oever be neden de bezinking was zich daar op som mige plaatsen belangrijk aan het verdiepen, en de oever nam onmiddellijk ten westen van de verdediging niet onaanzienlijk af. Men vermoedde dat in de toekomst op de be dreigde punten waarschijnlijk wel enige uit breiding aan de oeverwerken zou moeten worden gegeven. Ook de andere verdedigingswerken, vooral de oostflank van het werk in het district Koude kerke, bleven aandacht eisen, daar dit traject van oudsher aan een vrij sterke stroomaanval bloot stond. Het oevervak langs de westmond van het Keeten, van Zierikzee tot de Hoek van Ouwer- kerk, werd vroeger, vooral in de 18e eeuw, zwaar aangevallen; de zeewering moest daar dan ook terugwijken. De Lage Plaatdijk vlak ten oosten van de havenmond van Zierikzee en de Lievenboutnol zijn overblijfselen van de vroegere dijk, die ongeveer op 350 m af stand buiten de tegenwoordige waterkering heeft gelegen. De situatie bij de oeverwerken van het vooruitstekende punt dat wordt ge vormd door de havendammen van Zierikzee en de Plaatdijk, was reeds tientallen jaren vrijwel onveranderd. Ook voor de Lieven boutnol, waar nog resten van oude bestortin- gen liggen, was de oever in evenwicht. De oever tussen de Plaatdijk en de Lieven boutnol nam zeer langzaam af, evenals de oever voor de langsstrooms gelegen Nol Kaas-en-Brood. De oever lag hier echter onder een flauw talud, zodat de geringe achteruitgang geen reden tot ongerustheid behoefde te zijn. Tussen de Nol Kaas-en- Brood en de Zuidbout was de onderzeese oever geheel onverdedigd, doch stabiel. Wel trok de laagwaterlijn landwaarts. Voor de waterkering leverde dit geen bezwaar op, daar het ervoor gelegen slik nog breed was. De grootste verandering die na 1951 aan de zuidkust van Schouwen plaatsvond, was wel de aanleg van de ringdijk bij Schelphoek, om de gevolgen van de bij de stormvloed van 1953 ontstane dijkdoorbraak van Schelphoek ongedaan te maken. Ongeveer 225 ha land werd daarbij buitengedijkt. In de ontstane inham werd in 1967/1968 een werkhaven voor de Deltawerken aangelegd. Andere veranderingen van betekenis ten gevolge van de ramp van 1953 vonden plaats bij de haven van Burghsluis; die haven werd aanmerkelijk vergroot doordat men aan het grootste gedeelte van de 5 ha grote Boots inlaag een bestemming gaf als havenkom. Voorts werd de mond van het havenkanaal naar Zierikzee langs de Westhavendam be langrijk gewijzigd, onder andere doordat er een wisselplaats in werd gemaakt in de vorm van een plaatselijke verbreding. De onder zeese verdediging voor de mond van het havenkanaal werd in de jaren 1953 tot 1955 drastisch versterkt. Langs de teen van de west- en van de oosthavendijk werden over ongeveer 700 m lengte kraagstukken aan gebracht, en in de havenmond tussen de koppen der havendammen werd een stenen 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1975 | | pagina 36