Zandsuppletie bij de Onrustpolder op Noord- Beveland In 1973 vond een zandsuppletie van ruim 210 000 m3 plaats aan de westpunt van Noord- Beveland, ten westen van de aanzet van de Oosterscheldedam. Dit artikel handelt over de voorgeschiedenis van het betreffende gebied, de reden waarom de zandsuppletie noodzake lijk werd geacht en het gedrag van de kust na de suppletie. Het sluit aan bij de meer algemene beschouwing over de ontwikkeling van de Noord-Bevelandse oever, die werd afgedrukt in het vorige Bericht. Toen de Onrustpolder, aan de westzijde van Noord-Beveland, in 1846 werd bedijkt, lag er tussen de L.W.-lijn en de teen van de zee wering een platengebied van ongeveer ander halve kilometer breed. In 1883 was de breedte van dit voorland verminderd tot ongeveer 1 km. Deze teruggang van de L.W.-lijn hield verband met de ontwikkeling van het geulenstelsel in de Oosterschelde. De achteruitgang nam sterk toe toen kort voor 1900 een nevengeultje zich aan de zuid zijde van de Roompot afscheidde en zich in de richting van de Noordbevelandse oever begon te ontwikkelen. Tussen 1880 en 1940 drong dit nevengeultje, waaraan men de naam 'Schaar van Onrust' had meegegeven, niet minder dan 1000 m op in de richting van de zeedijk, ten koste van de gestadig eroderende Onrustplaat. Aan de landzijde van de Plaat van Onrust, tegen de zeedijk van de Onrust- en van de Jacobapolder bevond zich van oudsher een schorrengebied van enkele honderden meters breed, dat omstreeks 1900 door de aaneen- hechting van het complex Onrust-Schots- man-Ruiterplaat nog verder zuidwaarts werd uitgebreid. De getijbeweging over dat voorland nam af, en vooral bij westenwind en laag water werd zandtransport in de richting van Noord-Beveland bevorderd. Bovendien kan oostwaarts gericht transport van uit het Schaar van Onrust geërodeerd materiaal er toe hebben bijgedragen dat ter plaatse een 'zandwinnende situatie' ontstond, die leidde tot duinvorming. Door overstuivingen zowel uit zuidwestelijke richting van de Schotsmanplaat als uit noord westelijke richting over de Onrustplaat wer den ter hoogte van de hoogwaterlijn bran dingsruggen gevormd. Deze ruggen, die tegen de schorrand waren opgestoven, wer den vastgelegd met rijsschermen en stropoten, zodat het natuurlijk zandtransport werd op gevangen. Landwaarts ontstond een duin richel, waarop zich later een prachtige duin begroeiing ontwikkelde. In het derde decennium van deze eeuw had de duinvorming bij de Onrustpolder haar hoogtepunt bereikt; daarna ging het berg afwaarts. De zuidelijk gelegen zandplaten Schotsman en Ruiter waren wat hoger komen te liggen, hetgeen gepaard ging met enige slibafzetting, zodat het zandtransport door wind verminderde. Duinafslag kreeg bij stormen de overhand, en aan de noordzijde drong het Schaar van Onrust snei op naar de Noord-Bevelandse wal. In 1920 was het voorland tussen de dijkpalen 4 en 5 nog maar 240 m breed. Om de achter uitgang ter plaatse tot staan te brengen werd er in dat jaar een kustverdediging aangelegd bestaande uit twee kraagstukken, een grond stuk en een verbindingsdam, die halverwege tussen dijk en L.W.-lijn werd beëindigd. Dit oeverwerk werd in de volgende tien jaren telkens uitgebreid en versterkt. Een tweede verbindingsdam, 100 m westelijk van de eerste, werd aangelegd in 1937 en beide dammen werden gedurende de Tweede Wereldoorlog met de teen van de zeedijk verbonden, in 1952 werd het oeverwerk zee waarts uitgebreid met een drietal zinkstukken, en tenslotte werd de westflank van het oever werk in 1973 met 50 m verbreed door een bestorting van fosforslakken. Het duin bood in 1920 slechts weinig bescher ming voor de Onrustpolder. De hoogwater- 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1975 | | pagina 45