Fig. 3. Schematische dwars
doorsnede van een denkbare
caissonconstructie
Fig. 4. Faseverschuiving en
demping van het getij op het
Oosterscheldebekken ten
gevolge van de vernauwing
in de mond
door da mate en de snelheid van ontgronding
die men in het model meet, op betrouwbaar
der wijze kunnen worden vertaald naar de
werkelijkheid. In algemene zin kan men de
ontwikkeling voor wat betreft het hydraulisch
modelonderzoek nalezen in Bericht 60
(mei 1972). Enig inzicht in de wijze waarop
met mathematische modellen wordt gewerkt,
kan men krijgen uit Bericht 71 (februari 1975).
Het belangrijkste verschil met het vroegere
onderzoek is gelegen in de anderssoortigheid
van de constructie die men thans moet be
rekenen. Caisson- en drempelconstructies zijn
wel eerder ontworpen, maar dan met de eis
dat ze functioneerden gedurende één zomer
seizoen. De Oosterscheldekering moet wellicht
tenminste een eeuw en mogelijk langer func
tioneren in een zeer beweeglijke hydraulische
situatie. De dagelijks heen en weer trekkende
getijstromen zullen op termijn van een eeuw
geen ontgrondingseffecten mogen oproepen
die de stand en de functie van de constructie
in gevaar brengen. Dat is in vergelijking met
de vroegere gevallen een zeer zware eis,
waarbij allerlei onnauwkeurigheden in de be
nadering der erosieprocessen die er vroeger
nauwelijks toe deden, thans absoluut niet
meer toelaatbaar zijn. Een vergelijking met de
uitwateringssluizen in het Haringvliet, waarvan
men zou kunnen opmerken dat ze toch ook
voor de eeuwigheid gebouwd waren, gaat niet
op. Deze sluizen zijn gedurende lange
perioden geheel gesloten, en behoeven slechts
zeer zelden op maximale capaciteit te werken.
De maximale stroombelastingen treden daar
op met een frequentie van 1 op 10 000, name
lijk alleen dan, wanneer de Bovenrijn een
afvoer levert van 20 000 m3/sec. of meer. De
beweegbare stormvloedkeringen in de Ooster-
schelde worden daarentegen zeer frequent
aan hoge stroombelasting onderworpen.
Belangrijk is ook dat de Haringvlietsluizen
gedurende de vloed altijd gesloten zijn,
terwijl de kunstwerken in de Oosterschelde
gedurende het gehele getij moeten openstaan.
De hoofdonderdelen van het onderzoek naar
de stand- en bedrijfszekerheid van de storm
vloedkering bestaan uit bepaling van het door
stroomprofiel, onderzoek naar de caisson
drempel en de bodembeschermingen, en
tenslotte onderzoek naar de hydraulische
belasting op de caissons. Op deze aspecten
zal nu worden ingegaan.
Het doorstroomprofiel
Er werd reeds op gewezen dat de stormvloed
keringen dag in dag uit betrekkelijk zware
getijstromen moeten doorlaten zonder dat hun
standzekerheid daar op den duur door in
gevaar wordt gebracht. Men zal daarom
streven naar een vormgeving waarbij de ont
grondingen die als gevolg van de onver
mijdelijke doorstroomvernauwing aan weers
zijden van het kunstwerk zullen ontstaan, tot
een minimum worden beperkt. Tegelijkertijd
zal men nagaan hoever de bodembescherming
moet worden uitgebreid om de weerstand
tegen erosie te vergroten. Daarbij zoekt men
tegelijkertijd naar een veiligheidsoptimum en
een kostenminimum. Voor de bepaling van
de noodzakelijke omvang der bodembescher
mingen is het van beslissend belang hoe de
stroom door het kunstwerk wordt geleid.
Wordt de stroom tijdens zijn doortocht door de
stormvloedkering geconfronteerd met abrupte
overgangen in horizontale of verticale zin, dan
ontstaan er krachtige neren en wervelstraten,
74