f t j, f r t, k - ...i *lj
en men kan er dan zeker van zijn dat dit tot
erke ontgrondingen leidt. Hoe soepeler de
c oorstroming geschiedt, hoe minder wervels
i neren er zullen optreden, en hoe minder
ïtgrondingen. Alles komt aan op geleidelijk-
i rid. De fraaiste oplossing zou zijn - maar dat
praktisch ondenkbaar - dat de stormvloed-
I rring in een paar reusachtige overspannin-
c rn boven de sluitgaten zou worden gehan-
c 3n, en het doorstroomprofiel helemaal niet
iu verkleinen. Het stroombeeld van thans,
v. aarbij de bodem in een dynamisch evenwicht
1 rkeert, zou dan onveranderd blijven.
L a praktijk is echter dat men met afsluit-
r ddelen van uitvoerbare en dus beperkte
c nvang moet werken, in concreto een aantal
ussons op een rij, die samen de beweegbare
sluitconstructie vormen. Weik caissontype
i en daarvoor moet kiezen is bij de huidige
and van het voorbereidend onderzoek nog
et te zeggen. Toch zal men in allerlei
draulische situaties een zeker soort caisson
oeten veronderstellen. Voorshands wordt
us uitgegaan van een zeer algemeen ge-
ormd ontwerp, de kokerconstructie van fig. 3.
'erder waterloopkundig en mechanisch on-
ierzoek zai in dit voorontwerp nog heel wat
wijzigingen aanbrengen, zo kan men ver
vachten.
Plaatst men een reeks caissons dwars in een
geul, dan vormen ze gezamenlijk een plaat
selijke hydraulische weerstand, die ten op
zichte van het getij buitengaats zowel een
faseverschuiving in het getij op het Ooster-
scheldebekken veroorzaakt als een demping
van het getij. Naarmate de kunstmatig veroor
zaakte weerstand groter is nemen niet alleen
de faseverschuiving en de demping toe, maar
ook het verval over de weerstand. Deze laatste
toeneming zal zich uiten door verhoging van
de stroomsnelheden in het water dat het kunst
werk passeert. Vernauwingen tot ongeveer
50% van het geulprofiel resulteren nog vrijwel
uitsluitend in faseverschuivingen; de demping
is dan nog vrij gering. Verkleint men het profiel
nog verder, dan neemt het eb- en vloedvolume
merkbaar af en het tijverschil wordt minder
zodat men kan zeggen: het getij wordt ge
dempt. Uit figuur 5 blijkt dat pas bij aan
zienlijke vernauwing een merkbare verkleining
optreedt van het tijverschil. Dat figuur 5
profielvermindering voorstelt ten gevolge van
het opstorten van een blokkendam, dus in
horizontale lagen, is in dit verband van
geringe betekenis. Het enige belangrijke ver
schil is dat bij vernauwing met caissons geen
verhoging optreedt van de middenstand van
het water.
Fig. 5. Waterstanden op het
Oosterscheldebekken bij ver
nauwing van het doorstroom
profiel door middel van een
blokkendam
2.00
160
1 20
0.80
0.40
NAP
0.40
5 0.80
jz
z
1.20
0 1.60
6 8 10 12 14 16 18 20 uren
I
75