O&VER
0= VER
"ig. 8. De ontwikkeling van het
)osterscheldeprofiel in verticale
in. Met de horizontale ver-
laatsing der geulen is geen
ekening gehouden.
Omdat het thans werkende proces van gelei-
eiijke erosie van het Oosterscheldebekken
vordt omgezet in een sedimentatieproces, is
■e verwachten dat zand en slib uit het nabij-
jelegen zeegebied in de Oosterschelde zullen
neerslaan. Het is daarom van belang de
waterbeweging te bestuderen die behoort bi]
3en half afgesloten Oosterscheldebekken en
iet verband na te gaan tussen de water-
oeweging en het sedimenttransport. Boven
dien zal de kwaliteit van het slib in de kust
zone van belang zijn, zodat het onontbeerlijk
is, ook daarnaar een onderzoek in te stellen.
De aandacht gaat bij dit onderzoek thans
onder meer uit naar de water- en sediment
beweging rond de kop van het eiland
Walcheren. Het is namelijk bekend dat zich
in de mond van de Westerschelde grote
hoeveelheden slib bevinden. Het hangt van
de waterbeweging voor onze kust af, wat er
met dit slib gaat gebeuren. De eerste resul
taten van het hier bedoelde onderzoek doen
vermoeden dat er zich omstandigheden kun
nen voordoen waaronder slib uit de Wester-
scheldemond om de kop van Walcheren heen
wordt getransporteerd naar de Oosterschelde-
mond en vandaar door het te bouwen kunst
werk heen het halfgetijdebekken op van de
Oosterschelde.
Een beter inzicht inzake dit probleem zal naar
men verwacht kunnen worden verkregen door
bestudering van de waterbeweging in het
onderhavige gebied met behulp van het
eerder in dit artikel al even genoemde twee
dimensionale mathematische model. In dit
model is het gehele gebied bedekt met een
netwerk van vierkanten. Van ieder vak is de
gemiddelde diepte bekend; de waterstanden
en de stroomsnelheden in twee richtingen,
alsmede de concentraties van opgeloste stof
fen, worden door de computer voor elk vak
berekend. Integratie van de waarden per vak
levert dan de waarden op voor het totale
gebied.
Met het bestaande model, dat zich uitstrekt
van de Oosterscheldemond tot aan de
Volkerakdam, zijn reeds enige berekeningen
uitgevoerd. De opzet ervan bleek echter nog
te beperkt, omdat noch de interactie met het
zeegebied, noch die tussen Ooster- en
Westerschelde in het model tot uitdrukking
kon komen. Rechtstreekse koppeling met het
Rand-Delta-model van het zeegebied - zie
daarvoor Bericht 54, november 1970 - stuitte
op praktische bezwaren; bovendien was deze
doorkoppeling in de tijd toen nog aan een
volledige afsluiting van de Oosterschelde
werd gewerkt, ook niet direct noodzakelijk.
Nu echter juist als gevolg van het plan tot
gedeeltelijke afsluiting met stormvloedkerende
caissons, de interactie van de Oosterschelde
met het zeegebied van veel belang is ge
worden, is men in samenwerking met de
Amerikaanse Rand Corporation begonnen met
de ontwikkeling van twee geheel nieuwe
tweedimensionale modellen. Deze modellen
omvatten zowel de Ooster- als de Wester
schelde als het zeegebied tot ongeveer 30 km
uit de kust.
Het eerste model, RD-II genoemd, is een
overzichtsmodel met een maaswijdte van
800 m (zie figuur 9). De functie ervan bestaat
voornamelijk in het leveren van randvoor
waarden voor het tweede model, dat - men
moet er even aan wennen - bekend staat als
het Scheldes-model. Dit model omvat een veel
kleiner gedeelte van het zeegebied, maar het
heeft een maaswijdte van slechts 400 m. De
91