v> nneer de scheepvaart vanuit het Krammer
a door de nieuwe sluizen in de Philipsdam
g leid wordt.
E de Oesterdam vinden we twee stroom-
c uien: een smalle diepe geul tegen de
"i olense oever, het Tholense Gat, en een
t ede ondiepe geul ten noorden van de
I eekraksluizen, die Marollegat genoemd
v ordt.
t s men voorafgaande aan de sluiting van de
C esterdam een deel van de komberging
a ;hter deze dam wegneemt door het ver-
c onken land van het Markiezaat van Bergen
t Zoom te omkaden, lijkt het vooralsnog
r ogelijk het Marollegat alleen met zand te
s jiten. Het Tholense Gat zal met een kabel-
t an of met caissons gesloten moeten wor-
c ;n. De stabiliteit van de Tholense oever zal
m belangrijk criterium worden bij de sluiting
v in deze geul. Deze oever heeft steile taluds -
1 Hingen van 1 1 - en is grondmechanisch
e g gevoelig.
2 wel bij de sluiting van de Philipsdam als bij
c 3 van de Oesterdam moet rekening worden
g ^houden met de grote doorgaande scheep-
v artroutes die zich in de onmiddellijke om-
g zing van de werken bevinden. Bij de
F ilipsdam gaat de doorgaande route via
t i Kanaal door Zuid-Beveland door het te
b uwen sluitgat in de Krammer heen, indien
c: ze scheepvaart althans niet van te voren
d or een geheel nieuw kanaal door de staart
v n Zuid-Beveland wordt geleid. Het streven
z er, evenals destijds bij de sluiting van het
Ikerak, op gericht moeten zijn de schut-
s iizen in de Philipsdam reeds in gebruik te
k nnen nemen als de laatste fase van de
s iiting van de Krammer plaats vindt. De
s heepvaart zal in verband met de onbe-
p rkte doorvaarthoogte van deze route zeker
v de sluizen moeten kunnen gaan als er
e entueel een kabel voor een kabelaansluiting
c er het sluitgat is aangebracht.
E de sluiting van de Oesterdam spelen
e neepvaartkundige overwegingen eveneens
t n belangrijke rol. Het voorlopige tracé van
t ze dam loopt namelijk op korte afstand
e enwijdig aan de Schelde-Rijnverbinding.
Feeds in de huidige situatie bij geheel open
osterschelde kunnen ten noorden van de
I 'eekraksluizen en direct ten zuiden van
rolen vrij grote dwarsstromen op de
:helde-Rijnverbinding optreden met een
aximumsnelheid bij gemiddeld getij van
3 m/sec. Deze dwarsstromen zullen door de
nleg van damvakken over de platen en in
3 ondiepe delen nog toenemen en ver-
Igens nog meer geconcentreerd worden
)or de vorming van de sluitgaten in het
Tholense Gat en in het Marollegat. Uit model
onderzoek is gebleken dat de hinderlijke in
vloeden op de scheepvaart van deze dwars-
stromingen bij de Oesterdam grotendeels
voorkomen kunnen worden, indien de kom
berging achter de Oesterdam tijdig verkleind
wordt. Hiertoe zou het verdronken land van
het Markiezaat van Bergen op Zoom van te
voren van het getijgebied afgesloten moeten
worden door middel van een omkading. Zoals
reeds vermeld, zou door deze omkading
waarschijnlijk tevens bereikt kunnen worden
dat het Marollegat met zand kan worden
gesloten, hetgeen bij deze brede ondiepe geul
aanzienlijk goedkoper is dan een kabelaan
sluiting. Zou men afzien van omkading van
het Markiezaat van Bergen op Zoom, dan zou
het tracé van de Oesterdam waarschijnlijk ter
voorkoming van een te sterke concentratie
van dwarsstromingen op de Schelde-Rijnver
binding meer westelijk gesitueerd moeten
worden. Bovendien zouden beide sluitgaten
dan een groter doorstroomprofiel moeten
krijgen, hetgeen de afsluiting duurder zou
maken.
We zagen hiervóór dat er een sterke onder
linge relatie is tussen de sluitingen van de
beide secundaire dammen. Deze sluitingen
kunnen echter ook niet los worden gezien van
de werken aan de primaire dam in de Ooster-
scheldemond. Het doorstroomprofiel van de
stormvloedkering is immers in de eindfase
afhankelijk van de grootte van het bekken
erachter. Bij model C1 zou het doorstroom
profiel 20% groter moeten zijn dan bij model
C3, om eenzelfde getijverschil in de Ooster-
schelde te bereiken. Ook de doorstroom
profielen van de stormvloedkering tijdens de
caissonplaatsing zouden wellicht door de
keuze voor een bepaalde compartimentering
beïnvloed kunnen worden. De fasering van de
sluitingen van de compartimenteringsdammen
ten opzichte van die van de primaire dam
speelt daarin mede een rol. Indien de com
partimenteringsdammen eerder zouden wor
den gesloten dan de primaire dam treedt een
vermindering op van de maximale debieten en
stroomsnelheden in het tracé van de primaire
dam. Dit zal de plaatsing van de caissons
vergemakkelijken en de ontgrondingen tijdens
en na de plaatsing van de caissons doen
verminderen.
Daar staat tegenover dat compartimentering
volgens model C3 bij een geheel open
Oosterschelde verhoging van de stormvloed
standen tot gevolg heeft. In het getijmodel
M 1000 zijn naar dit effect metingen verricht,
waarvan enkele resultaten voor model C3 zijn
samengevat in de volgende tabel:
145