:is 2. Diepe caisson met
;cl jtbalk en tussenvloer beho-
e ie bij een 'brievenbus'-
if: iting
Fig. 3. Doorsnede van een op
putten gefundeerde stormvloed
kering; een met water te vullen
bak dient als afsluitmiddel
i gaan dat elk onderdeel van de drempel
rdt verdicht, zelfs de toplaag, die bestaat
steen 60/300 kg.
een en ander uitvoerbaar is moet nog
i der worden bepaald. De aansluitingen van
i caissondam op de oevers zullen de vorm
i )ben van damaanzetten en geleidedammen.
3 de werkeilanden Noordland en Neeltje
Ie is kunnen die gecombineerd worden met
>t tenhavens ten dienste van de onderhouds-
v rkzaamheden aan de dam. Bij de damaan-
:C aan de zijde van Noord-Beveland gaan
I gedachten uit naar een geleidedam om
1 ar de ongunstige stromingstoestand te
beteren.
spleet
de spleetoplossing worden zo weinig
r agelijk permanente caissons gebruikt. Het
ntal plaatsingen kan dan tot een minimum
perkt worden. De aansluitingen van de
vers op de caissons worden gevormd door
of niet in zand ingepakte blokkendammen
door in zand ingepakte caissondammen.
a uitvoering van de sluiting denkt men zich
s volgt.
;rst worden de zuidelijke delen van de
uitgaten afgesloten door stortsteendammen
an de oevers uit te bouwen. Deze dammen
ndigen in dichte caissons. Nadat de uit
duwen zijn aangebracht, zal er nog een
oorstroomprofiel over zijn van 45 000 m2.
u worden de caissons geplaatst. Daarna
steert er nog een doorstroomprofiel van
000 m2. Dan worden de noordelijke delen
■n de sluitgaten gesloten met behulp van
oelbanen. Om dit mogelijk te maken moeten
noordelijke dichte caissons echter al
ele jaren vóór de sluiting geplaatst wor
den, want op deze caissons wordt de eind-
verankering van de kabelbanen geplaatst.
In de uiteindelijke toestand resteert dan een
doorstroomprofiel van 14 000 m2, waarvan
2500 m2 nodig is voor controle en onder
houdswerkzaamheden.
Bij deze oplossing ontstaat in de eindfase
een sterk geknepen stroombeeld, hetgeen
een zeer uitgebreide bodembescherming
noodzakelijk maakt. Niettemin zal ze mogelijk
een grote verandering in de huidige morfolo
gie bewerkstelligen. De mogelijkheid bestaat
dat het stroombeeld instabiel is en dat de
stroom gaat kwispelen. Hierdoor kan de sta
biliteit van de oevers in gevaar komen. Voor
lopig is er van uitgegaan dat een bodembe
scherming nodig is tot 1200 m uit de as van
de caissondam. Maar gedegen onderzoek
naar de benodigde lengte bodembescherming
en naar de morfologische ontwikkeling kan
voorlopig niet plaatsvinden omdat hiervoor
geen modellen beschikbaar zijn.
De bodembescherming moet bij deze oplos
sing veel zwaarder afgestort worden. De fun
dering, dus de drempelconstructie, is niet
wezenlijk anders als bij de brievenbus. Als
caissons worden halve bak- of venturi-cais-
sons toegepast. Als afsluitmiddelen wordt
ook hier gedacht aan stalen schuiven; in dat
geval zou men ze echter willen bewegen met
een palsysteem. Een dubbele kering is hier
wel noodzakelijk, omdat de bodembescher
ming bij weigering van een schuif niet stabiel
is en ook niet stabiel te maken. De construc
tie van de overgangsdammen is nog niet
geheel duidelijk. Ook aan deze dammen zullen
zeer zware eisen gesteld moeten worden,
niet alleen vanwege de golf- en vervalbelas-
ting, maar ook met het oog op de zettingen.
185