geplaatst, schaal 1 6,9 (foto 6). Door het groter aantal balken kan de schuif in alle standen, van open tot gesloten, onderzocht worden en kunnen hefkrachten uit drukme- tingen bepaald worden alsmede, op een enkel punt, de dynamische drukken op de beplating. Model D is een uit plastic vervaardigd elas tisch gelijkvormig model, schaal 1 21 (foto 7). Dit model omvat één gehele schuif, zodat ook de invloed van de vrije water spiegel in het onderzoek kan worden be trokken. Omdat het een dynamisch model betreft zullen ook zeif-exciterende trillingen erin naar voren kunnen komen. Uit de gege vens uit B en C zijn zoveel mogelijk conclu sies getrokken om te zorgen dat het ontwerp van D zoveel mogelijk lijkt op het eindont werp. Het getal van Reynolds is slechts 1/200 van de prototype-waarde. Een vijfde model vindt men in het Nationaal Lucht en Ruimtevaart Laboratorium. Ter verificatie van model B worden hier soort gelijke metingen gedaan als in B, in een model met schaal 1 1,9. Het getal van Reynolds kan gelijk gemaakt worden aan dat in het prototype. Bovendien zullen de dynamische drukken, die op 24 punten simultaan gemeten worden, worden gesommeerd, en elk zodanig met een eigen gewichtfactor vermenigvuldigd dat uit de sommatie de dynamische totaalkrachten volgen. Dit model zou model B overbodig kunnen maken, maar het kon daarvoor niet tijdig genoeg gereed zijn. Als eindcontrole zal tenslotte een metalen elastisch gelijkvormig model gebouwd worder. schaal 1 3,1 met een Reynoldsgetal van 1/5 van de prototype-waarde. Een dergelijk groot model maakt men meestal niet, maar in dit geval wel, omdat de balken per stuk in ver houding tot de gehele schuif klein zijn en de vorm gevoelig is voor de viscositeits- invloea van water. Het belang dat gemoeid is met de bouw van ongeveer tweehonderd schuiven is groot genoeg om deze controle te rechtvaardigen. Omdat geen andere facili teit beschikbaar is zal voor deze proeven de schutsluis te Lith gebruikt worden, aan gepast aan speciale eisen. In één of meer weekeinden kunnen hier de metingen plaats vinden, zonder dat de scheepvaart meer dan een minimum aan hinder ondervindt. Gebruik wordt gemaakt van het beschikbare verval; ook de benodigde hoeveelheid water is in het waterseizoen beschikbaar. De conclusie van de bovenstaande overwe gingen kan zijn dat het dynamisch gedrag van schuiven vrij behoorlijk vooraf voorspeld kan worden, al is de problematiek dan ook ingewikkeld. De toepassing van modeltechnie biedt ook hier vele mogelijkheden, maar de beperkingen die elk type heeft ten aanzien van volledige reproduktie van de verschijn selen moeten wel goed onderkend worden. 196

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1975 | | pagina 34