g 250 Oosterscheldeafsluiting getekend, waarvoor immers ook een caissonsluiting bestudeerd is, maar nimmer gerealiseerd. Door de veel geringere belastingen op de caissons kon men toen een zeer open constructie ontwer pen. Dat was ook wel nodig in verband met de grote lengte van 100 m die men aan de caissons gegeven had om het aantal beperkt te houden. De vernauwing van het oorspron kelijke doorstroomprofiel bedroeg toen slechts 35%. De vernauwing bij de caissons van de stormvloedkering bedraagt 60%, hetgeen de caissonplaatsing tot een aanzienlijk zwaarder karwei maakt. Wanneer we nu kijken naar vroegere caissonplaatsingen zoals die in het Veerse Gat, het Volkerak, de Lauwerszee en het Brouwershavense Gat, dan zien wij dat de vernauwingen toen ook 60 tot 65% be droegen, hetgeen dus overeenkomt met de ondiepe delen van het sluitgat, doordat de caissons daar dieper drijven dan de kruin van de drempel. Dit betekent dat de caissons opgetild moeten worden met behulp van drijf- lichamen. Een andere mogelijkheid is de caissons op de hoogwaterkentering te plaat sen. Die duurt echter korter dan de laag- waterkentering, zoals blijkt uit de getij- kromme van figuur 2; bovendien is de golf- doordringing vanuit zee tijdens de hoogwa terkentering natuurlijk groter dan tijdens de andere kentering. Bij een aantal ontwerpen is zelfs een combinatie van drijflichamen en hoogwaterplaatsing nodig. Ten derde moet bi de afsluiting van de Oosterschelde ondanks ongeveer dezelfde vernauwingspercentages gerekend worden op hogere snelheden dan bij vroegere sluitingen. In figuur 3 is de ge meten snelheidskromme in het laatste gat situatie die we nu hebben. De plaatsing van stormvloedcaissons in de Oosterschelde lijkt zo bezien niets nieuws: we kunnen terug vallen op ervaring uit het verleden. Toch is de gelijkenis slechts oppervlakkig; wanneer we beter kijken zijn er duidelijke verschillen aan te wijzen. In de eerste plaats worden thans aan de vlak heid van de drempel hogere eisen gesteld dan bij vroegere sluitingen het geval was. Over de aansluiting van de caissons op de drem pel is in het vorige Bericht reeds het een en ander geschreven. Voor de stenen op de drempel komt het erop neer dat ze tijdens het plaatsen van de caissons in elk geval geen stabiliteitsverlies mogen lijden. In de tweede plaats is de diepgang van de caissons tengevolge van hun zwaardere constructie veel groter, hetgeen moeilijkheden geeft bij de van een aantal caissonsluitingen getekend. De snelheden zijn nergens hoger dan 2,5 m per seconde, behalve dan in het Brouwers havense Gat, waar de snelheden hoger op liepen door de aanwezigheid van een blokken dam in het zuidelijk sluitgat. Men kon de snel heden zo laag houden omdat men de laatste caissonplaatsing steeds rond doodtij plande. Bij het maken van de stormvloedkering is dat waarschijnlijk niet mogelijk, omdat er drie gaten zijn, waarin afwisselend een caisson geplaatst wordt. De tijd die nodig is voor het plaatsen van de laatste caissons is zo lang, dat er zeker een gemiddeld getij in valt en waarschijnlijk ook nog een springtij. Men zou de remedie natuurlijk kunnen zoe ken in zodanige inbaggeringen van de pro fielen, dat in de laatste fase van de sluiting weer een groot zomersluitgat verkregen word 198

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1975 | | pagina 36