ii jwfasen onderzocht worden. Tot nu toe
s iet onderzoek steeds gedaan met de
k dembescherming die ontworpen was voor
I blokkendamsluiting van de Oosterschelde,
li reikt van 200 tot 250 m aan weerszijden
'c de as. Om te bepalen hoever de bodem-
if ;cherming moet worden verlengd, is
:c vel gebruik gemaakt van in het verleden
li gevoerd systematisch onderzoek als van
k resultaten van het tweedimensionale
>t grondingsonderzoek voor de stormvloed-
er ing. Voor een aantal varianten betekent
Ji echter een zeer grote extrapolatie, zodat
it getallen slechts kunnen gelden als een
it ste schatting. In Bericht 72 werd gesteld
i een zo goed mogelijke spreiding van het
i argieverlies de kleinste ontgrondingen op-
e ert en dus de geringste hoeveelheid
3 dembescherming vergt. Dit is bij het onder-
belangrijke rol. Duidelijk is wel dat ook bij een
'mooie' eindoplossing 200-250 m bodem
bescherming niet voldoende is. Men moet
zeker denken aan het dubbele van die lengte.
Een practisch probleem waar men bij zeer
lange bodembeschermingen op stuit is dat het
ontgrondingsmodel van de sluitgaten in de
huidige vorm niet geschikt is om daar on
derzoek naar te doen. Het model is destijds
ontworpen met het oog op de totale afslui
ting van de Oosterschelde waarbij de bodem
bescherming maximaal 250 m lang zou be
hoeven te zijn. Door een kleine verbouwing
is het nu wel mogelijk lengtes tot 550 m te
onderzoeken, maar voor nog grotere lengtes
zal het model ingrijpend verbouwd moeten
worden, wat vele maanden zal duren. En dan
nog geeft een dergelijk onderzoek alleen
z ek ook duidelijk gebleken. Bij toepassing
v n roosters over de volle sluitgatbreedte,
w t spreiding betekent van het energieverlies
z wel in horizontale als in verticale zin, blijkt
e n bodembescherming van 200-250 m in
d eindfase voldoende. Wordt in de eindfase
a aen het diepe deel van het sluitgat ge-
fa likt, bij een overigens even groot door-
s oomprofiel, dan is de verwachting dat een
k igte van 1500 m aan weerszijden van de
a nodig zal zijn. Dit geldt slechts voor de
e ïdfase, wanneer alle caissons en schuiven
g plaatst zijn.
I- t beeld kan echter ongunstiger zijn tijdens
c bouwfasen. Het plaatsen van de roosters
z u grote ontgrondingen kunnen veroorzaken,
V, inneer het gebeurde door ze één voor één
t plaatsen vanuit de oever. De tijd die met
z 'n plaatsing gemoeid is, speelt een zeer
maar inzicht in de erosie in de nabije om
geving van de kering. Over de gevolgen van
een dergelijke vernauwing voor de morfo
logie van de geulen en de aanval op de
oevers op grotere afstand is bij de huidige
stand van kennis op grond van hydraulisch
modelonderzoek vrijwel niets te zeggen.
Niettemin is de te verwachten morfologie
van het bekken en de zeemond in de eindtoe
stand van het grootste belang voor het ont
werp. Hoe snel de eindtoestand bereikt zal
worden en op welke plaatsen de morfolo
gische veranderingen zich het eerst zullen
voltrekken, is afhankelijk van de optredende
getijstroomsnelheden op het bekken tijdens
en na de uitvoering van de werken en tevens
van het aanbod van sediment uit zee.
De te verwachten stroomsnelheden op het
bekken kunnen worden bepaald met behulp
211