onderscheiden. Volgens de eerste methode
voert men stabiliteitsberekeningen uit met
behulp van de plasticiteitstheorie. Bij de
beschikbare methoden van dit type verkrijgt
men alleen informatie over het al of niet
stabiel zijn van de constructie. Het deformatie
gedrag komt niet ter sprake. Getracht wordt de
bestaande methoden zo aan te vullen dat
ook het deformatiegedrag kan worden voor
speld.
De andere methode voert deformatiebereke
ningen uit met behulp van de eindige-ele-
menten-methode. Bij deze berekeningen
kunnen nog een drietal aanpakken worden
onderscheiden. Bij de eerste aanpak wordt
gebruik gemaakt van een bestaand, betrek
kelijk eenvoudig eindige-elementen-program-
ma, waarbij veel aandacht wordt besteed
aan de in te voeren grondparameters. Bij de
tweede aanpak worden in twee bestaande
consolidatieprogramma's de dilatantie, dat
zijn de volumeveranderingen die optreden
ten gevolge van schuifspanningen, en de
plasticiteit ingebouwd, terwijl relatief veel
aandacht aan het rekenmodel wordt besteed,
terwijl bij de derde aanpak in een bestaand
plasticiteitsprogramma het effect van de
generatie en diffusie van wateroverspanningen
wordt opgenomen. Ook bij deze aanpak wordt
relatief veel aandacht besteed aan het
rekenmodel.
Behalve van rekenmodellen wordt er ook
nog gebruik gemaakt van twee modeltech
nieken, te weten 1 g en n g -modelproeven.
1-g-Modelproeven worden gedaan in een
bak van 1,60 meter diep met een oppervlakte
van 2,5 x 4 m, gevuld met verzadigd zand.
Om de generatie en dissipatie van de
wateroverspanningen in het poriënwater op
schaal na te bootsen wordt het poriënwater
dat normaliter in het zand aanwezig is, ver
vangen door een meer visceuze vloeistof,
melasse. Omdat deze proeven worden ge
daan bij de normale zwaartekracht, hebben
ze de naam 1-g-modelproeven gekregen. Dit
in tegenstelling tot de n-g-modelproeven,
waarbij de atmosferische druk onder labora
torium-omstandigheden wordt opgevoerd.
Het grondgedrag blijkt namelijk sterk afhan
kelijk van het spanningsniveau.
Deze proeven worden gedaan in een centri
fuge waarbij de op het model werkende
zwaartekracht volgens de lengteschaal wordt
verhoogd. Voor het proefcaisson is deze
schaal 1 33, voor de werkelijke caissons
1 110. Hiermee bereikt men dat het span
ningsniveau op overeenkomstige punten in
het model en in het terrein gelijk ligt.
Gezien het gebrek aan ervaring met deze
soorten van belasting, is het beslist nood
zakelijk om de resultaten van de genoemde
voorspellingsmethoden te toetsen aan proe
ven in het terrein, zoals ook al werd aange
kondigd in Bericht 72 (mei 1975).
Daarom is besloten op een tweetal lokaties
een caisson te onderwerpen aan een belas
tingsprogramma dat zoveel mogelijk de
belasting op de werkeiijijke caissons naboots
Op de eerste lokatie is de ondergrond niet
verdicht. De caisson wordt onmiddellijk op
de ondergrond geplaatst. De uit grondmecha-
nisch oogpunt interessante verschijnselen,
zoals deformaties, generatie en dissipatie
van wateroverspanningen en eventuele ver-
wekingsverschijnselen zullen zich hier het
duidelijkst manifesteren. Het aksent ligt bij
deze proef op de toetsing van de voorspel
lingsmethodieken.
Op de tweede lokatie is de ondergrond ver
dicht met kifpalen. De caisson wordt hier
geplaatst op een 1 meter hoge drempel van
hoogovenslakken. Bij deze proef is gestreefd
naar een modelproef van de werkelijke
situatie. De resultaten van deze proeven
zullen met alle genoemde methoden worden
voorspeld. Een commissie zal de verschillende
voorspellingsmethoden evalueren voorna
melijk aan de hand van de resultaten van
deze caissonproeven. Op basis daarvan kan
ze vervolgens aanbevelingen doen met be
trekking tot de onderzoekingen voor en de
berekeningen van het definitieve ontwerp
van de stormvloedkering.
Keuze van een proefcaisson
Als proefcaisson had de Rijkswaterstaat drie
caissons beschikbaar van verschillend type,
te weten
gewicht
boven
water in
oppervlak diepgang tonnen
Phoenix 62 x 13,4 m2 5,0 m 4150
Volkerak 43x15m2 4,8 m 3250
Lauwerszee 27,7 x 15 m2 3,6 m 1535
Een vergelijkende evaluatie van de drie
caissons leverde het volgende op. Het bodem
oppervlak van de Phoenixcaisson is prak
tisch gelijk aan dat van de Volkerakcaisson,
maar in langsdoorsnede gezien heeft de
Phoenixcaisson afgeschuinde hoeken, zodat
de bodemoppervlakte ervan bij zakking
214