Het criterium voor het sluiten van de stormvloedkering bij storm I Bericht 72 (mei 1975) is reeds in het kort r wezen op de vraagstukken die zich voor- t en bij het bepalen van de criteria voor het t stip van sluiting van de stormvloedkering, i ien de situatie bij zware storm daartoe r >pt. Hoewel het onderzoek terzake nog niet i afgerond, kan hier toch al iets nader op c ze complexe problematiek worden i egaan. A ereerst staan we dan voor de vraag wan- n .er men er zeker van kan zijn dat de storm- v edkering moet worden gesloten. Met a tere woorden, wanneer verwacht men ti; :ens een storm een zodanige verdere rr teorologische ontwikkeling dat de water- s nd in het Oosterscheldebekken tot onaan- v. irdbare hoogten zal kunnen oplopen. R ads dadelijk moet hierbij worden aange- te end, dat het ons nu niet mogelijk is en dat h wellicht nooit mogelijk zal zijn met vol- k' nen zekerheid te voorspellen, hoe het weer zi n tijdens een storm zal ontwikkelen. Zal de w d blijven doorstaan en misschien nog v der aanwakkeren, zal hij uit dezelfde hoek b ven waaien, of van richting veranderen? H ewel de techniek van de weersvoorspellin- g - de meteoroloog vermijdt het woord vi rspellingen en spreekt liever van ver- w chtingen - een betrekkelijk hoge graad v; perfectie heeft bereikt, blijft de weers- v( rspelling een zeer grillige materie, waarbij vt rassingen niet uitgesloten zijn. We hebben ir iet Deltagebied echter niet alleen te maken n t een meteorologisch vraagstuk, maar b endien met de invloed die dit meteorolo- g ch gebeuren op de getij- en golfbeweging t jft. De getijbeweging wordt door de n teorologische omstandigheden sterk be- i loed. Niet alleen dat de waterstanden op z 3 en in de zeegaten door windinvloed in t angrijke mate kunnen worden verhoogd c /erlaagd, ook de voortplanting van het getij v rdt door deze waterstandsveranderingen i nvloed, en daarmee de vorm van de getij- i mme. Het zal duidelijk zijn dat, zo de v -spelling van de ontwikkeling van een m al mqeilijk is, de voorspelling van het Jrag van het getij onder invloed van die storm een nog veel gecompliceerdere zaak is zowel wat betreft de uiteindelijke storm vloedhoogte als de vorm van de getijkromme, en met name de snelheid waarmede de waterstand gedurende de storm zal kunnen oplopen. Bij het doen van uitspraken over stormvloed verwachtingen dient men dan ook de grootste voorzichtigheid in acht te nemen. Toch zijn zulke uitspraken onmisbaar bij het ontwerp van zeewaterkeringen. Om te kunnen bepalen welk waterpeil op het Oosterscheldebekken uit veiligheidsoogpunt 'ontoelaatbaar' moet worden genoemd, hebben we voorts met het probleem te maken bij welke waterstand en welke golfbeweging de dijken daar gevaar lopen. De golfoploop is een maatgevende factor, vooral wanneer de wind loodrecht op de dijk staat, want de golfoploop tegen het dijktalud is dan het grootst. Om te kunnen beoordelen of een dijkvak veilig is moeten we weten, of er bij de maximaal toe te laten waterstand geen te grote golfoploop op kan worden verwacht. Daartoe zouden we de windrichting, de windkracht en de duur daar van moeten kunnen voorspellen; het resulte rende golfbeeld zou dan bepaald moeten kunnen worden, zij het slechts in een vrij ruwe benadering. Dit geldt tenslotte ook ten aanzien van de vraag, tegen welke golfaanval een dijk bestand is. De Werkgroep voor het Onderzoek naar de Spanningstoestand in Zeedijken kwam destijds in haar rapport, dat is opgenomen in deel 6 van het rapport van de Deltacommissie, tot de conclusie, dat het optreden van wateroverslag als de belang rijkste oorzaak moet worden aangemerkt van het bezwijken der dijken tijdens de stormvloed van 1 februari 1953, en zij wijst er dan ook 175

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1975 | | pagina 13