king tussen grond en water, waarbij geen
belangrijke morfologische veranderingen
optreden, maar die wel van invloed is op de
kwaliteit van het milieu; we doelen met name
op de grondwaterbewegingen die van invloed
zijn op het milieu in de grenslagen. Ook deze
grondwaterbeweging is reeds lang onderwerp
van studie geweest. Dergelijke studies werden
oorspronkelijk enerzijds verricht in verband
met het berekenen van waterdrukken onder
constructies en anderzijds om problemen op
te lossen van waterhuishoudkundige aard,
zoals de verplaatsing van de zout-zoetgrens
in het grondwater en het optreden van zoute
of zoete kwel.
Als men een belangrijke verandering in het
a-biotische systeem gaat aanbrengen moet er
vooraf een inzicht bestaan in de situatie vóór
de verandering, tijdens de wellicht relatief
kortdurende ingreep en daarna, wanneer het
systeem naar een nieuw evenwicht streeft.
Het waterloopkundig onderzoek is steeds
gericht geweest op het beantwoorden van
deze vragen. Zo is het door de ontwikkeling
van het getij-onderzoek mogelijk geworden
om met behulp van waterloopkundige model
len en met rekenmodellen inzicht te ver
krijgen in de veranderingen die in het getij
zullen optreden als gevolg van het geheel of
gedeeltelijk afsluiten van zeegaten. Er is
daarbij een ontwikkeling gaande naar steeds
gedetailleerder modellen, die op den duur
bijvoorbeeld ook over de waterkwaliteit
gegevens gaan verstrekken.
Echter, ook met de nu reeds bestaande
modellen kunnen voor het milieu belangrijke
gegevens worden verkregen. Demping van het
verticale getij in de Oosterschelde, om maar
eens een duidelijk voorbeeld te noemen van
de betekenis die waterloopkundige verschijn
selen kunnen hebben voor het milieu, zal
invloed hebben op de schorren en op het
intergetijdegebied. Bij gedeeltelijke afsluiting
van het estuarium zullen hoog- en laagwaters
zich op een niveau gaan bevinden, dat met
vrij grote mate van nauwkeurigheid uit de
berekeningen kan worden afgeleid. Ook de
golfaanval zal zich op een ander waterpeil
gaan richten. Er zal een nieuwe zone zijn aan
te wijzen waarin een langduriger en meer
geconcentreerde golfaanval zal plaatshebben
dan in de huidige toestand. Modelonderzoe
kingen en wiskundige berekeningen aangaan
de de nieuwe situatie zullen van eminent
belang zijn voor het geven van prognoses
over de kans op voortbestaan van de voor het
milieu zo belangrijke schorren- en slikken-
gebieden.
Ook het al eerder genoemde onderzoek naar
de erosie onder invloed van golven van de
platen en oevers in afgesloten bekkens is in
dit verband van belang. Behalve door erosie
kunnen in het milieu ook belangrijke ver
anderingen voorkomen tengevolge van sedi
mentatie, bijvoorbeeld wanneer een oever-
gebied na een geulverplaatsing geheel door
een laag zand bedekt wordt, maar ook door
gewone slibafzetting. In het eerste geval kan
een rijk natuurgebied als het ware worden
begraven, in het tweede geval kunnen zich
ook andere processen gaan afspelen, met
name als het slib sterk is verontreinigd. De
accumulatie van verontreinigingen in de
biologisch zo belangrijke bovenste bodemlaac
kan tot in lengte van jaren gevolgen hebben
voor het ecosysteem, (zie Bericht 57, augustu;
1971).
In samenwerking met het Instituut voor
Bodemvruchtbaarheid in Groningen is onder
zoek gedaan naar de herkomst van het slib
in de Deltabekkens, met behulp van de ver
schillen in de gehalten van de aan het slib
gehechte zware metalen. Hierbij moet wel
worden opgemerkt, dat het geven van voor
spellingen over sedimentbewegingen onder
invloed van veranderde stroom- en golfcon-
dities in het algemeen slechts met een geringe
mate van nauwkeurigheid mogelijk is. Voort
durende controle van de voorspellingen aan
de hand van metingen in de natuur is dan ook
onmisbaar. In dit artikel is getracht, deels aan
de hand van een aantal voorbeelden, aan te
geven in welke mate het waterloopkundig on
derzoek en het milieu-onderzoek met elkaar
samenhangen. Hoe deze interactie van ver
schillende onderzoekingsmethoden in de toe
komst verder zal uitgroeien, is nu nog niet
nauwkeurig aan te geven. Wel kan worden
gesteld dat dit gecombineerde onderzoek be
halve het voorspellen van de gevolgen van uit
te voeren werken in toenemende mate behulp
zaam zal moeten zijn bij het beheer van de
wateren en de oeverlanden in het Delta
gebied. In dit verband kan wellicht ten over
vloede nogmaals gewezen worden op de
betekenis van het waterkwaliteitsbeheer
(Bericht 69, augustus 1974) en het ecologisch
modelonderzoek waarover in Bericht 71
(februari 1975) mededelingen zijn gedaan.
236