V i< 10. Gehalte aan zware alen op het traject Hollands j/Haringvliet in respectie- jk natuurlijk en afgecentri- .^erd water, waaruit het slib vijderd is 11. Verloop van het gehalte silicaat en nitraat in het velingenmeer gedurende het 1974 V\ 1 ,11 1 1 i I~S W jT 1 11 .U OPP BODEM r de Zuivering van Afvalwater, trijding van de gifstoffen kan allereerst onden worden in verbod of beperking van ozing ervan. Blijkens het eerder genoem- ndicatief Meerjaren Programma is het derlandse beleid op verboden gericht, derwerp van studie is ook, op welke wijze eeds in de bekkens opgeslagen zware alen eruit verwijderd kunnen worden als noodzakelijk mocht blijken, it verband is het van belang te weten ke verdunningen er optreden wanneer de re metalen vanuit de bodem aan het kenwater worden toegevoegd, oete bekkens moet ook aandacht worden chonken aan de sport- en de beroeps- erij. De visstand in een zoet bekken wordt belangrijke mate beïnvloed door de water- aliteit: - zuurstofgehalte, zoutgehalte, ge- te aan gifstoffen, hygiënische situatie - en voedselbestand voor vissen: plankton, emdieren en dergelijke, een bekken kunnen zich ook calamiteiten ordoen. Olie en gifstoffen kunnen door ïeepsbotsingen of door ongelukken op het igrenzende land die een onvrijwillige en verwachte afvloei van stoffen veroorzaken, het water terecht komen, rgelijke calamiteiten hebben mogelijk grote volgen voor het aquatfsch systeem. Er kan n ernstige ontregeling optreden, waarvan de /loed nog lang merkbaar blijft. Er kan veel daan worden om de effecten van zulke mpen reeds bij voorbaat zo veel mogelijk te perken. Men denke aan inventarisatie van mogelijke gevarengebieden en gevaarlijke pffen, het vooraf organiseren van bestrij- igsplannen en van de benodigde materialen mankracht. Opgemerkt wordt, dat inperking van het werkingsgebied van calamiteiten een voudiger is in stilstaand, dan in stromend water. Een specifiek probleem van relatief korte duur, maar wel van groot belang voor het bekkenbeheer is de wijze van ontzilting van een oorspronkelijk zout getijdebekken zodat het een zoet stagnant bekken wordt. Dit probleem zal zich bijvoorbeeld aandienen bij een eventueel zoet Oostmeer of een zoet Zeeuwse Meer of indien men de Grevelingen of het Veerse Meer zoet zou willen maken. Ontzilting kan slechts geschieden door het zoute water uit te spoelen middels de invoer van zoet water. Dit roept een serie problemen op die deels van waterhuishoudkundige, deels van waterloopkundige en deels van milieu kundige aard zijn. Het spoelwater zal afkomstig moeten zijn uit het Noordelijk Deltabekken. De vraag is of dit bekken op de gewenste tijdstippen wel vol doende water kan leveren. In diepe delen van het te ontzilten bekken zal het zwaardere zoute water moeilijk langs natuurlijke weg te verwijderen zijn. Er zal daar een stabiele zout- zoet-stratificatie kunnen ontstaan, met de in het voorgaande beschreven gevolgen. Waar en op welke diepten zoutwaterresten verwacht kunnen worden, zal waterloopkundig onderzoek moeten uitwijzen. Dit geldt ook voor de manier waarop zulke zoutwaterresten ten slotte toch verwijderd kunnen worden. Met de invoer van het zoete water zullen de zoutminnende organismen afsterven; tijdelijk ontstaat er een groot quantum dood orga nisch materiaal, dat een grote aanslag doet op de zuurstofhuishouding. Uitgebreide studies zijn daarom nodig om de optimale wijze van ontzilting te vinden. 247

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 25