O 91 O 78 o «5 -vv~ VEERSE MEER GREVELIN6EN BRIELSE MEER Fig. 12. Verloop van het fosfaatgehalte in het Veerse Meer, de Grevelingen en het Brielse Meer in 1974 Fig. 13. Gehalten aan nitraat (NO2 NO3) in de Ooster- schelde en de Grevelingen ovei de periode 1972-1975 Fig. 14. Verloop van het nitraat-, het ammoniak- en het zoutgehalte op het traject Volkerak/Oosterschelde in het eerste kwartaal van 1974 Stagnante zoute bekkens Nu we zo uitgebreid op de problematiek van stagnante zoete bekkens zijn ingegaan kan de behandeling van de twee andere typen korter zijn, omdat de problemen in vele opzichten analoog zijn. Een opvallend verschil met zoete bekkens is te vinden in de relatie tussen de algengroei en het voedingsstoffenniveau. Als in een zout bekken de algengroei begint, worden de aanwezige hoeveelheden nitraat en silicium snel opgebruikt. Deze stoffen worden dan beperkend voor verdere algengroei. De concentratie aan fosfaat speelt dus geen rol. Dit verschijnsel is terug te voeren tot het feit dat in zoute bekkens andere algensoorten voorkomen met een andere voedingsstoffen- behoefte. In zoute stagnante bekkens zijn er dan ook geen grote problemen met de algen- populatie. Excessieve groei kan er gemakke lijker vermeden worden dan in zoete bekkens. Fosfaatverwijdering heeft in deze bekkens geen zin, ook al stijgt het fosfaatgehalte in de zomer soms aanzienlijk, (figuur 12). Opmerke lijk is dat de fosfaatgehalten in het Veerse Meer en het Grevelingenmeer belangrijk hoger zijn dan in het zoete Brielse Meer, waar wel excessieve algenbloei voorkomt. Het beheer zal erop gericht zijn te zorgen dat deze gunstige situatie wordt bevorderd. Van groot belang voor de levensgemeenschap is de regulering van het zoutgehalte. Uit de Kromme van Remane blijkt, dat een grote soortenrijkdom aan organismen als voor waarde een hoog zoutgehalte heeft, boven de 15,5 g Cl "/liter. Onder natuurlijke omstandigheden zou een stagnant zout meer op den duur verzoeten 248 door regen en afvloeiing van zoet water vanu t de randen, zoals polderuitslag en lozingen. Wil men een hoog zoutgehalte handhaven dai is doorspoelen met zeewater noodzakelijk. Voor de doorspoeling van het Grevelingen meer wordt een doorlaatwerk in de Brouwers dam gebouwd. Overigens is dit doorlaatwerk ook als spui-inrichting ontworpen, zodat er eventueel ook water vanuit het Grevelingen meer naar zee kan worden afgelaten. Doorspoeling heeft tot gevolg dat de verblijftijd van het water in het bekken geringer wordt en dit heeft beneden een zekere grenswaarde ongunstige gevolgen voer de levensgemeenschap. Anderzijds komen met het spoelwater ook veel organismen uit zee het bekken binnen, hetgeen positieve gevolgen kan hebben voor de levensgemeenschap. In het Veerse Meer en het Grevelingenmeer zijn de gehalten aan gifstoffen zowel in het water als in de bodem zeer laag, bijna even laag als in het getijgebied van de Ooster- schelde. Dat komt omdat deze bekkens er slechts in geringe mate mee belast worden. Het is echter wel zaak deze gunstige situatie te handhaven en met name de kwaliteit van di polder- en afvalwaterlozingen in dit opzicht nauwlettend te volgen. Evenals in zoete bekkens kan in zoute bekkens in diepe delen temperatuur-stratificatie optreden. De effec ten zijn in wezen dezelfde en de te nemen maatregelen navenant. Ditzelfde geldt voor de hygiënische waterkwaliteit en de calamiteiten bestrijding. De visfauna in een stagnant zout bekken, dat praktisch van de zee is afgesloten, is arm. Voor beroeps- en sportvisserij aantrekkelijke soorten blijken zich in zo'n bekken niet voort

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 26