e lanten. Mogelijk dat met een in te stellen x te spoelstroom vislarven uit de Noordzee de bekkens meegevoerd kunnen worden. Jat kwantitatief iets te betekenen zal i ben, dient echter te worden afgewacht. ra de sluis in de Brouwersdam in werking treden, zal dit moeten blijken. I het bovenstaande kan worden afgeleid een goed beheersplan voor zoute stagnan- 3 ekkens, waarin met alle bovengenoemde sweeten rekening wordt gehouden, geen r verkomelijke problemen zal opleveren. Met estaande kennis kan een beheersplan den opgezet met de redelijke zekerheid een goede waterkwaliteit kan worden e: regen. te getijbekkens mals in zoute stagnante wateren is in zoute bekkens het nitraat- en siliciumgehalte in water maatgevend voor de algengroei. kens fig. 13 dalen de nitraatgehalten zowel e Oosterschelde als in het Grevelingen- er in het voorjaar tengevolge van de dan redende algenbloei. Het nitraat kan dan beperkende voedingsstof worden, intense waterbeweging in een getijdebek- is er de oorzaak van dat alleen zeer chtige impulsen van buiten het systeem het iem van het getijbekken kunnen verstoren, ne lokale beïnvloedingen, bijvoorbeeld derwaterlozingen, worden snel verdund en nvloeden het gehele systeem niet. Een te externe impuls is bijvoorbeeld een waterbelasting zoals door de Volkerak- Je Kreekraksluizen of eventueel in de <omst door de sluizen in de Philips- en erdam wordt geleverd. Deze zoetlast kan ^2 70 WESTERSCHELDE KEETEN NITRAAT AMMONIAK ZOUT zo groot worden, dat er in uitgestrekte ge bieden een merkbare verlaging van het zout gehalte optreedt, terwijl ook de toevoer van voedingsstoffen aanwijsbaar is. Dit wordt ge- illustreerd in figuur 14, waaruit het effect van de zoetwaterlast via de Volkeraksluizen duidelijk blijkt, alsook de uitgestrektheid van deze beïnvloeding. Zo'n verschijnsel behoeft niet negatief te worden beoordeeld, als het gehele systeem er maar geen schade van ondervindt. Bij de prognoses dienaangaande kan het waterloopkundig onderzoek een be langrijke rol spelen, vanwege de overheer sende rol van de waterbeweging en van allerlei mengingsprocessen. Over de Oosterschelde zijn tot nu toe geen negatieve berichten ontvangen wat betreft de gifstoffenniveaus in water en bodem, of ten aanzien van de milieuhygiënische water kwaliteit en het voedingsstoffenniveau. Bij demping van het getij, stel met ongeveer de helft, wordt de situatie belangrijk gewijzigd. De stroomsnelheden zullen zeker verminderen, hetgeen het effect van de lokale beïnvloedin gen vergroot. Vermindering van de stroom snelheden betekent ook dat er meer materiaal zal bezinken. Het water zal helderder worden, de fotosynthetische laag dikker, en dus zal de algengroei toenemen. Op de bodem zal sedimentatie optreden. Van de mate waarin dat gebeurt, zal afhangen of dat verschijnsel positief of negatief moet worden beoordeeld. Al de genoemde problemen en vooral de uit werking ervan op de levensgemeenschappen, zijn slechts zeer globaal verkend. Ze zijn thans nog geenszins adequaat bestudeerd, waardoor uitspraken over de mogelijke ge volgen van de instelling van een gedempt getij een speculatief karakter hebben. 249

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 27