tbouw van een landtong of
pit'. Voorbeeld van een
aardevol proces van oever-
arming
g. 6. Deel van de Slikken van
akkee. Kaart van het zout-
ehalte van het bodemvocht
aar gegevens van de Rijks-
enst voor de IJsselmeer-
olders)
elen van voormalige slikken en zand-
laten. Direct na de afsluiting van het zeegat
,aren het grondwater en het bodemvocht in
eze gebieden bremzout. Door zoet regen-
ater neemt het zoutgehalte op den duur af.
e snelheid van ontzilting hangt af van de
eerslag, maar ook van de samenstelling, de
oogteligging en de helling van de bodem,
et zoete water verdringt het zoute. Door
et verschil in soortelijk gewicht vormt zich
en zoetwaterlens op het zoute grondwater,
■e mettertijd toeneemt in dikte.
Iet het wegvallen van het getij en de instel-
ng van een vast meerpeil gaat vooral in de
oger gelegen gebieden de grondwaterstand
'inlaag. In de bovenste bodemlagen kan
aardoor meer lucht toetreden. Dit heeft ge-
olgen voor hun eigenschappen. Er treedt
en zogenaamd rijpingsproces op. Met
name kleirijke gronden zullen door de ont
watering en beluchting indrogen. Hierbij ont
staan scheuren, en krijgt de bodem een meer
kruimelige structuur. Door het waterverlies
treedt bovendien zakking van de bodemlagen
op. De toetreding van lucht veroorzaakt een
oxiderend milieu, waardoor allerlei chemische
omzettingen plaatsvinden, die de bodem een
ander karakter geven.
Natuurlijk wordt de mate van rijping bepaald
door de ontwateringstoestand, die nauw
samenhangt met de hoogteligging van het
gebied. De hooggelegen delen van de voor
malige schorren zullen dus goed rijpen, maar
de lagere delen in de omgeving van het meer-
water niet of nauwelijks. Op zandige gebieden
kan door het verdrogen van de bovenste
bodemlagen verstuiving gaan optreden. Gaat
men die verstuiving niet kunstmatig tegen, dan
kunnen in enkele jaren stuifduinen van enige
meters hoogte ontstaan, zoals bijvoorbeeld is
gebleken op het oostelijk deel van de
Stampersplaat en het westelijk deel van de
Veermansplaat in de Grevelingen.
Op vele plaatsen is het verstuivingsproces
vanzelf tot stilstand gekomen, omdat de dicht
heid van schelpen aan de oppervlakte naar
mate de verstuiving voortschreed, zo groot
werd, dat verdere verstuiving niet meer moge
lijk was.
De bovenbeschreven veranderingen moeten
invloed hebben op de vegetatie. Door de
toenemende ontzilting en bodemrijping kun
nen een aantal schorreplanten zich niet hand
haven; die verdwijnen dan ook snel, terwijl
andere sterk teruglopen, maar nog vrij lang
als relicten overblijven. Er ontstaat een zoet
watervegetatie, die gedomineerd wordt door
261