van de ondiepe vooroever, en deels langs de
oevers getransporteerd. Dit laatste zal vooral
gebeuren wanneer de golven schuin op de
kust aanlopen. Het erosiemateriaal kan dan
elders weer worden afgezet en uitgroeien tot
landtongen en schoorwallen, die vaak zeer
komplexe vormen hebben en waarachter zich
grotere of kleine hafjes kunnen vormen. Op
deze manier kunnen verschillende oever-
vormen ontstaan, die bijdragen aan de
diversiteit van het landschap.
De bovengenoemde processen zullen het
sterkst optreden in de beginfase na de
afsluiting, als de oevers nog onbegroeid zijn.
Naarmate de oevers begroeid raken, zal de
vegetatie als nieuwe factor het proces van
oevervorming mee gaan bepalen en de erosie
doen afnemen of beëindigen.
In stagnante zoute en brakke wateren zal de
vegetatie in de oeverzone evenwel gering zijn,
zodat het bovenbeschreven proces van
oevervorming, zij het vertraagd, zal doorgaan.
In zoete meren zal op luwe plaatsen na
enige tijd geen erosie meer optreden; er zal
zelfs verlanding mogelijk zijn.
Op vele plaatsen waar de oever een erosief
karakter heeft, zijn in zoete of zoute meren
oeververdedigingen aangebracht. In enkele
gevallen bestaat die uit een constructie op de
oeverlijn, zoals in het Veerse Meer, doch veel
vaker uit een grinddam die op enige afstand
uit de oeverlijn op een diepte van N.A.P. - 1 m
is aangelegd, en wel zo dat de kruin ervan
ongeveer gelijk ligt met de waterspiegel of
daar iets bovenuit komt.
Spontane zilte vegetatie achter
een strandwal op een hoog
gelegen oever in het Veerse
Meer
Rechts: oeververdediging met
grinddammen in het Greve-
lingenmeer
Men onderzoekt thans of zulke noodzakelijke
oeververdedigingen niet op een meer in het
landschap passende wijze kunnen worden
uitgevoerd.
De ondiepe gebieden in de meren
Onder ondiepe gebieden verstaat men
gebieden tot 2,5 m beneden de waterspiegel.
In zoute meren komen in de bovenste oever
zone veel bodemorganismen voor, voorna
melijk sedimenteters en filtreerders.
Deze bodemfauna kan, evenals mogelijk
voorkomende wieren en zeegras, als voedsel
dienen voor vele soorten steltlopers, eenden,
ganzen en zwanen. De zeer uitgestrekte
oeverzones dienen bovendien vaak als
rustplaats voor ganzen. Het dieper gelegen
deel van de vooroever wordt gekenmerkt door
268