VEERSE MEER
GREVELINGEN
's zomers een peil van N.A.P. gehandhaafd;
in het najaar wordt het peil verlaagd tot
N.A.P. - 70 cm. Dit doet men om de
afwatering van de verschillende polders die
op het meer lozen te vergemakkelijken. In het
voorjaar wordt het peil weer op N.A.P.
gebracht door zout Oosterscheldewater in te
laten via de sluizen bij Kats. Deze peilvariatie
heeft belangrijke gevolgen voor de oever
landen. Niet alleen is een gedeelte daarvan
afwisselend wel en niet onder water gelegen,
maar ook de golfaanval strekt zich over een
bredere zone uit.
Alhoewel het Veerse Meer minder diep is dan
de Grevelingen komt in beide bekkens in de
diepere delen stratificatie voor. Zo'n gelaagd
heid in het water onder invloed van tempe
ratuur en/of zoutgehalte-verschillen veroor
zaakt in de zomer een zuurstoftekort en zelfs
zuurstofloosheid in het onderste deel van de
diepste troggen. Het gebied waarin dit voor
komt en het watervolume dat erbij betrokken
is, zijn in beide bekkens slechts van geringe
omvang en betekenis.
Een hydrobiologisch zeer belangrijk verschil
tussen de beide meren is het zoutgehalte
regiem. (Fig. 1).
Het Veerse Meer had in 1961 hetzelfde
zoutgehalte als zeewater, namelijk 16 g Ch/I.
In de eerste winter na de afsluiting daalde
het zoutgehalte aanzienlijk, en wel tot
10 g Ch/I. In de jaren 1966/67 daalde het
zoutgehalte zelfs tot minder dan 8 g Ch/I;
hetzelfde gebeurde in het natte najaar en de
winter van 1974/75. In de periode 1972/74
steeg het zoutgehalte boven de 12 g Ch/I.
Ook in de Grevelingen trad na de afsluiting
een daling in het zoutgehalte op, maar in
veel geringere mate en veel gelijkmatiger.
Fig. 1. Verloop van het zout
gehalte, gemiddeld per kwarta; I,
in het Veerse Meer en het
Grevelingenmeer, sinds de
afsluitingen
Fig. 2. Zoetwaterbelasting in
een gemiddeld en in een nat
jaar, op het Veerse Meer en op
de Grevelingen
De verklaring van dit opvallende verschil is
gelegen in de zoetwatertoevoer naar beide
meren. Figuur 3 toont de hoeveelheid zoet ot
brak water, dat door polders op het meer
wordt uitgeslagen of via scheepvaartsluizen
of andere lozingsbronnen op het meer
gebracht wordt. We moeten deze zoetwater
belasting relateren 'ban het totale volume
water in het meer. Het blijkt dat de verhoudirc
tussen de gemiddelde jaarlijkse zoetwater
toevoer en de waterinhoud van het bekken ir
het Veerse Meer ruwweg 1 1 is. In de
Grevelingen is dat 1 6. Het Veerse Meer
wordt dus verhoudingsgewijs veel meer met
zoet water belast. Dit verklaart de snelle
daling van het zoutgehalte na de afsluiting.
Het meer zou waarschijnlijk snel verzoeten
als er niet elk voorjaar bij het verhogen van
het peil een grote hoeveelheid zout Ooster-
272