Vogels in het Grevelingenmeer
Het leltagebied van Zuid-West Nederland is
altij een zeer vogelrijk gebied geweest. De
gro schalige polderlandschappen en estuaria
bie> ;n de geschikte levensomstandigheden
voo vogelsoorten die hoge eisen stellen aan
ruir e en rust zoals ganzen, eenden en stelt-
lop; s. Met name voor de steltlopers is het
get ;d van zeer groot belang. Langs de
AtlE tische kust van Europa en Noord-West
Afri a, het overwinteringsgebied van de West
pal aretische steltlopers zijn slechts 47 gebie
der aan te wijzen waar ze in enig aantal
kur en overwinteren.
In aze lijst van overwinteringsgebieden staat
het leltagebied van Zuid-West Nederland
qu? aantal steltlopers op de derde plaats.
De antallen hier worden slechts overtroffen
in c Banc d'Arguin in Mauretanië en in de
Wa denzee.
Eei andere zeer belangrijke functie van de
est aria in Zuid-West Nederland is die van
doe trekgebied. Het aantal vogels dat van
het lebied als doortrekgebied gebruik maakt
is r: t bekend; maar het kan een veelvoud
bec igen van de 200 000 stuks die op één
dac iijn geteld. (Zie Bericht 67, februari
197
Est aria zijn in het algemeen zeer voedsel
rijk milieus, omdat op de bodem, voorna
me k van de ondiepe delen, grote dichtheden
var velerlei lagere diersoorten voorkomen.
Op ie intergetijdeslikken is de situatie zeer
gur tig voor de groei van deze dieren, en bij
laa water kunnen ze gemakkelijk door vogels
wo en verschalkt. Meer dan 90% van al het
doe vogels geconsumeerde voedsel in een
est arium is dan ook afkomstig van de
inte getijdegebieden. Verschillende soorten
vor Is zijn hier ook ware voedselspecialisten.
De Scholekster bijvoorbeeld kent speciale
technieken om schelpdieren te openen.
In een gedempt getijregiem, zo luidt de
verwachting, zullen de huidige levensgemeen
schappen van de getijdevogels zich kunnen
handhaven indien althans aan bepaalde
randvoorwaarden zoals bijvoorbeeld de
saliniteit van het water wordt voldaan, doch
de aantallen steltlopers zullen in evenredig
heid met de beschikbare oppervlakte aan
intergetijdeslik afnemen. Door de geringere
getijamplitude en de compartimentering zal
het verlies echter ten allen tijde aanzienlijk
zijn en 40 tot 60% bedragen van het huidige
bestand.
In een afgesloten estuarium blijken de
aantallen steltlopers met ongeveer 90% te zijn
gereduceerd. Als het zoutgehalte van het
water hoog genoeg is, blijven de voedsel-
dieren weliswaar aanwezig, maar ze zijn niet
meer zo goed als voorheen bereikbaar voor
de steltlopers, die slechts een oeverstrook tot
een diepte ongeveer gelijk aan de pootlengte
over hebben om te fourageren. Andere
bodemdieren etende vogelsoorten worden
minder sterk beïnvloed. De Bergeend
bijvoorbeeld kan grondelend tot ongeveer
50 cm diep reiken en is daardoor betrekkelijk
onafhankelijk van de gunst van het getij.
De Brilduiker, een duikeend die tot enkele
meters diep kan fourageren, neemt onder
zulke omstandigheden in aantal toe.
De wiergroei en de groei van zeegras in het
ondiepe water van het Grevelingenmeer
blijken zich voor de vogels zeer gunstig te
ontwikkeien, waardoor verschillende vogel
soorten nog steeds in aantal toenemen. Dit
geldt bijvoorbeeld voor de Rotgans, een
vogelsoort waarvan we tot nu toe dachten
285