C een gemiddeld getijverschil van 2,3 m bij Y rseke moet worden gerealiseerd, dan is in d stormvloedkering een doorstroomopening n dig die slechts 15% van het oorspronkelijke p of iel bedraagt. De verticale getijbeweging w jrdt daarmee gereduceerd tot ongeveer 65% v, n de oorspronkelijke. Dit betekent dat een g ote hoeveelheid water door een kleine o lening moet stromen. Dat gaat gepaard met h jge snelheden, in de orde van grootte van E m per seconde. profielen van de geulen aan weerszijden v .n de stormvloedkering blijven aanvankelijk c rgewijzigd, maar het totale stroomvolume v ordt gereduceerd tot ongeveer 65%. De s elheden aan weerszijden van de kering n men bijgevolg af, en de overgang van de h >ge snelheden in de constructie naar de I, ge snelheden er vlak achter is niet gering. C 3 vertraging die de stroom moet ondergaan b i het uitstromen, gaat gepaard met zeer veel e ergieverlies, dat wil zeggen bewegings- e ergie wordt omgezet in warmte, potentiële e ergie en turbulentie. Een turbulente stroom z I meer zand kunnen loswoelen en mee- v eren dan een rustige. In het turbulente g ;bied moet men er dan ook op rekenen dat d bodem sterk aan stroomaanval onderhevig z I zijn. Daarom werd er bij de tot nu toe u gevoerde afsluitingen van getijgeulen dan 0 k steeds voor gezorgd dat deze kritieke fr se, waarin de stroomsnelheden hoog oplo- p n, zo kort mogelijk duurde en in een zo g nstig mogelijk seizoen onder zo gunstig rt rgelijke getijomstandigheden plaatsvond. I- st feit dat deze kritieke toestand nu bij if dere vloed en eb opnieuw voorkomt ge- d rende lengte van jaren, vormt een van de h draulische hoofdproblemen van het ontwerp. E :n tweede belangrijk probleem vormt de a dichting. Bij storm is de kering als het ware e n muur die op of in het zand staat. Onder /loed van het waterstandsverschil en de c ilven wil het water zich door het zand heen g :an bewegen onder de muur door. Hierbij fc staat het gevaar dat het zand waar de s srmvloedkering op rust meegenomen wordt d )or het water. Ook in dit opzicht is de s uatie bij een stormvloedkering volkomen a ders dan bij de Deltadammen. De beteuge- 1 gsdammen door de sluitgaten hadden mers maar een zeer tijdelijk karakter, en d 3 definitieve dammen zijn honderden meters b eed. E n gevaarlijke combinatie van beide pro- t emen ontstaat wanneer bij storm om wat v or reden dan ook een schuif of een stel s huiven niet dicht zou willen. De bodem v. ordt dan plaatselijk zeer zwaar aangevallen door de stroom die zijn energie kwijt moet, terwijl de stroming door het zand onder de kering onverminderd aanwezig is. De getijbeweging Welke stromingscondities er heersen ter plaatse van de stormvloedkering moet worden bepaald aan de hand van gegevens met betrekking tot de getijbeweging. De getijden op de Nederlandse Noordzeekust kenmerken zich door een gemiddeld tijdsinterval tussen twee opeenvolgende hoogwaters van onge veer 12 uren en 25 minuten. De hoogten van twee opeenvolgende hoog waters kunnen op een en dezelfde dag ver schillend zijn. Zowel uit lange reeksen con tinue waarnemingen als uit de getijtheorie volgt, dat de hoogwaters en laagwaters aan periodieke schommelingen onderhevig zijn: eenmaal per 15 dagen treedt een hoog hoog water op en evenzo een laag laagwater. Dit extra sterke getij wordt aangeduid als springtij. Ongeveer een week na springtij treedt het tegengestelde verschijnsel op, dat doodtij wordt genoemd. Uit de getijregistraties blijkt, dat de getij beweging storingen vertoont die een gevolg zijn van de wind. Vooral noordwesterstormen kunnen aanleiding geven tot zeer hoge hoog waterstanden. Stormachtige oostelijke winden daarentegen kunnen oorzaak zijn van zeer lage hoogwater- en laagwaterstanden. Langs statistische weg heeft men in de loop van de laatste 40 jaar getracht inzicht te verkrijgen in het voorkomen van deze extreme waterstan den langs onze kust. Een stormvloed wordt gekarakteriseerd door overschrijding van het grenspeil, dat is de hoogwaterstand ter plaatse die gemiddeld ten minste eens per twee jaar wordt overschreden. Nabij de mond van de Oosterschelde wordt het getij in hoofdtrekken gekenmerkt door de in tabel 1 vermelde hoogwaters en laagwaters, die zijn gemeten te Vlietepolder (Noord- Beveland) en te Burghsluis (Schouwen). Dit zijn de meest zeewaartse peilschrijvers van Rijkswaterstaat in het Oosterschelde- bekken waar we voldoende informatie van hebben met betrekking tot de getijstanden. Voor het berekenen van de getijbeweging in het Oosterscheldebekken zijn op dit ogenblik twee modellen operationeel beschikbaar: het hydraulische model M 1000 en het mathematische model Implic. Binnenkort komt ook het elektrisch analogon 'Deltar' weer voor dit werk beschikbaar. Het getij- verschil in de Oosterschelde bij Yerseke moet in de nieuwe toestand een gemiddelde waarde bereiken van ongeveer 2,3 m. Om te kunnen 307

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 13