OOSTERSCHELDE
WESTERSCHELOE
Fig 2. Steenachtige oevers in
het Oosterscheldebekken
Fic 3. Situatie van de
set jrgebieden
Fo eroderend schor
Fi 4. Schor en schorklif
R fuctie van het verticale getij
D or de reductie van de getijbeweging op
fu Oosterscheldebekken zal het hoogwater
la er worden en het laagwater hoger. Als
g olg daarvan zal het zogenaamde interge-
tij egebied, dat is de zone tussen hoogwater
et laagwater, in omvang afnemen. Landwaarts
v. het nieuwe intergetijdegebied zal de
o er, die nu nog regelmatig door zout water
o jrspoeld wordt, nog slechts af en toe bij
e> reme hoogwaterstanden onder water
k nen. Aan de andere kant van het nieuwe
in argetijdegebied ligt een zone die nu bij
la g water regelmatig boven water komt
m ar die in de toekomst altijd onder water
ze blijven. Het is duidelijk dat deze ver-
ai lering van het a-biotische milieu gevolgen
ze hebben voor het ecosysteem.
We denken in dit verband allereerst aan de
schorren. Schorren zijn de hooggelegen be
groeide randgebieden van een getijzone, die
slechts af en toe geheel of gedeeltelijk met
zout water overspoeld worden. Op de
schorren kan men kreken of prielen onder
scheiden, waarlangs ruggen of oeverwallen
liggen. Tussen de oeverwallen liggen lager
gelegen kommen. Bij het huidige gemiddelde
getijverschil van 3,5 m bij Yerseke is het
schorrenareaal ongeveer 420 ha groot. Hier
van ligt 250 ha in het Keeten en de Krabben-
kreek, ongeveer 50 ha in het middendeel van
de Oosterschelde en ongeveer 120 ha in de
kom van de Oosterschelde. (Zie figuur 3).
Het grootste areaal bevindt zich dus in het
Keeten en de Krabbenkreek.
Reductie van het getij houdt in dat de over-
spoelingsfrequentie op verschillende niveaus
327