van het schor gaat afnemen. Daardoor kunnen zich mogelijk verschuivingen voordoen in de zoutminnende vegetatiegordels, die immers aan een bepaalde frequentie van overspoeling met zout water gebonden zijn. De vegetatie met de hoogste zouttoleranties, die dus fre quent overspoeld wordt, zal worden ver vangen door vegetaties met een lagere zout- toleratie en een geringere overspoelings- frequentie. Het is dan ook de vraag of er wel vegetatiegordels met de hoogste zouttole- rantie zullen overblijven. Op de hoogste ge deelten van de schorren zal op den duur zelfs ontzilting van de bodem kunnen op treden, zeker als deze gebieden buiten de invloed van zout stuifwater liggen. Het behoud van de tegenwoordige schorren vegetatie is vermoedelijk slechts mogelijk als de lagere delen van het schor, de kommen, ten hoogwaterstanden bij springtij, gemiddelc tij en doodtij. De conclusie dringt zich op dat de schorge- bieden zeer waarschijnlijk zullen verzoeten en dat de vegetatie er van karakter zal ver anderen. Deze veranderingen behoeven op zichzelf niet negatief te worden beoordeeld. Nu zou men zich kunnen afvragen of de vegetatiegordels met de hoogste zouttole- rantie, die op het huidige schorrenareaal moeten verdwijnen door de reductie van het getij, zich niet opnieuw zouden kunnen ont wikkelen op nieuw te vormen schorren vóór de tegenwoordige. Over de mogelijke uit breiding van schorren in de nieuwe situatie moet men echter niet te optimistisch zijn. Uitbreiding van een schor kan slechts optreden als de sedimentatie in het gebied vóór het tegenwoordige schor groter is dan 200 180 160 (L 140 z O 120 E u 100 z 30 BESTAANDE TOESTAND 1 STORM VLOEDK IRING Z3 J - r -J 1 -i 1 I r FREQUENTIEVERDELING VAN HOOGTEPUNTEN IN PROCENTEN OVERSPOELINGSOUUR frequent en voldoende lang worden over spoeld. Hoe groot de frequentie en de over- spoelingsduur moeten zijn is thans nog niet geheel duidelijk aan te geven, maar om de gedachten te bepalen, het schor zal toch wel enkele malen per week minimaal gedurende een uur overspoeld moeten worden. Met de overspoeling hangt een bepaalde graad van rijping van de bodem in de laagste delen samen en een zekere mate van aanvoer van fijn sediment naar de kommen van het schor. Het middengedeelte van het schor kan met een lagere frequentie overspoeld worden, bijvoor beeld eens of tweemaal per maand. Voor de hoogste delen is een overspoeling van eens per jaar met zout water wel voldoende. Figuur 5 geeft aan hoe de hoogteligging van een aantal schorgebieden in de Krabbenkreek zich verhoudt tot de in de toekomst te verwach- de erosie. Bij reductie van het getij zal zich dat niet zo gemakkelijk voordoen, omda de golfaanval en het transport in de zone voor het huidige schor waarschijnlijk zullen toenemen. Het karakter van een aangroeiend of stabiel schor verschilt aanzienlijk van dat van een eroderend schor. Bij een aangroeiend of stabiel schor is er meestal een geleidelijke overgang van de doorgaans zandige voor oever via het slik, met zijn pioniervegetatie van zeekralen en dergelijke, naar het hogere schor. Een eroderend schor heeft aan de zeezijde veelal een schorklif: de overgang ven het schor naar het slik is zeer abrupt en vormt een steile rand. De grens van het schor is zeer duidelijk aan te geven, terwijl dat bij een aangroeiend schor veelal moeilijk is. Het niveau van de onderkant van schorgebie 328

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 34