De ecologische gevolgen
van de stormvloedkering
op het Oosterscheldebekken
De doelstelling die de regering nastreeft met
betrekking tot het milieu in de Oosterschelde
kan worden ontleend aan de brieven van de
Minister van Verkeer en Waterstaat aan de
voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal van 9 november 1974 en aan een
op dezelfde datum verzonden brief aan het
College van Gedeputeerde Staten van de
provincie Zeeland.
De Minister schrijft: 'Uit overwegingen
van milieuzorg bestaat dan ook een sterke
voorkeur voor het behoud van een zekere
getijdewerking in het Oosterscheldebekken,
opdat aldus de mogelijkheid bestaat een
ecosysteem te handhaven, dat het huidige
zoveel mogelijk benadert.' En: 'De oplossing
met een z.g. stormstuwcaissondam (in deze
Berichten aangeduid als stormvloedkering,
red.) voorziet er in een groot deel van het
Oosterschelde-areaal op te nemen in een
ecosysteem waarvan een aantal randvoor
waarden - getij, stroming, zoutgehalte en
temperatuur - de huidige zoveel mogelijk
benaderen'.
De nadruk ligt op het benaderen, want een
volledig behoud zal niet mogelijk zijn. Door
de aanleg van de stormvloedkering en door
de compartimentering zullen de omstandig
heden op het Oosterscheldebekken veran
deren. De gevolgen van deze veranderingen
voor het ecosysteem kunnen zowel van
kwalitatieve als van kwantitatieve aard zijn:
enerzijds kunnen de kwaliteit van het milieu
en de soortenrijkdom worden beïnvloed,
anderzijds kan het aantal organismen per
soort een verandering ondergaan, of kunnen
waardevolle gebieden in oppervlakte af- of
toenemen.
Wanneer we nu de invloed nagaan die de
stormvloedkering zal hebben op het eco
systeem van de Oosterschelde, dan dienen
we te bedenken dat de compartimerings-
dammen de grootte van het bekken be
perken, maar dat de getijbeweging in over
wegende mate wordt beïnvloed door de
stormvloedkering. Daarbij is, zoals we reeds
eerder zagen, uitgegaan van een doorstroom
profiel dat te Yerseke een verticaal getij van
2,3 m veroorzaakt. Bovendien wordt uitge
gaan van compartimenteringsmodel C3.
Voor een vergelijking tussen het huidige
milieu van de Oosterschelde en het milieu
dat zal ontstaan wanneer de hiervoor be
schreven toestand wordt gerealiseerd, staan
vrij nauwkeurige gegevens ter beschikking
omtrent de horizontale en verticale getijbe
weging in het bekken. Moeilijker wordt het al
om aan te geven waar zich sedimentatiege-
bieden en erosiegebieden bevinden en hoe
veel materiaal zich daarbij precies zal gaan
verplaatsen. Nog moeilijker wordt het wanneer
we een relatie willen gaan leggen tussen de
milieuwaarden en de verschillende hydrau
lische en morfologische grootheden die op
grond van berekeningen zijn voorspeld. De
huidige stand van zaken met betrekking tot
het milieu-onderzoek laat nog niet toe een
kwantitatieve relatie te leggen tussen de
milieuwaarden en de omstandigheden. Een
bijkomende voorwaarde zou dan tevens zijn,
dat het bestaande ecosysteem geïnventari
seerd zou zijn. Ook dat is niet het geval.
We zullen ons in verband met het voorgaande
daarom beperken tot een aantal duidelijk
herkenbare en gedeeltelijk ook kwantificeer
bare facetten van het ecosysteem. Te denken
valt aan gebieden waarop in het verleden
bestortingen zijn aangebracht en waarop zich
324