nog een aantal typen grasland. We zullen de genoemde vegetatie-eenheden nu achtereenvolgens nader bespreken. Toen het getij nog heerste, was de Ruwe bres-vegetatie zeer soortenarm, maar sinds er een min of meer vast waterpeil is, is er in deze vegetatie een ondergroei ontstaan, de soortenrijkste in het hele Spuimondgebied. De Ruwe bies komt voor in de zone van N.A.P. 30 cm tot N.A.P. 70 cm. Na 1970 is er geen Ruwe bies meer aan geplant; vooral op de Beninger Slikken zijn na de afsluiting grote oppervlakten ver dwenen. Op de achteruitgang van Ruwe bies komen we nog terug. De Ruwe biezen staan er vitaler bij in de nattere dan in de drogere delen. De soorten rijkdom neemt dan ook in dezelfde richting toe. Hierbij moet worden aangetekend dat 25% van alle in de laagste standplaats van de Ruwe bies voorkomende soorten zeld zaam zijn; men vindt daar bijvoorbeeld Slijkgroen en Moerassterrekroos. Op sommige plaatsen komt Fioringras in grote pollen voor. Naarmate de standplaats droger wordt nemen de ruigtekruiden een belangrijke plaats in, zoals Kattestaart, Wolfspoot, Bijvoet, Watermunt en Koninginnekruid. In deze ruigtevegetatie zijn de biezen sinds 1972 niet meer gemaaid. Blijvende verwaar lozing van de biezenvelden zal een successie veroorzaken waaruit ondermeer een elzen- en wilgenstruweel kan ontstaan. Zeeb/esvegetaties liggen doorgaans in een zone die volgt op de Ruwe bies. Waar de Ruwe bies ontbreekt, grenzen de Zeebies- vegetaties aan het water. De hoogteligging van deze vegetaties varieert tussen de N.A.P. 40 en 90 cm. De Zeebiesvegetaties zijn veel meer gesloten dan de Ruwe-biesvegetaties. Een gevolg hiervan is dat ondergroei door gebrek aan licht vooral op de laagste delen ontbreekt of soortenarm en schaars is. Hier treffen we ondermeer aan: Echte water kers, Watereppe, Knopig duizendknoop, Moeraskers, Knikkend tandzaad en Perzik- kruid. Bij het afbranden van Riet zijn sommige delen met overjarige Zeebiezen mee afge brand. Fioringras bleek hier slecht tegen bestand. Zeebies kwam op deze percelen vitaler terug, met een ondergroei van onder andere Reukloze kamille, Echte melkdistel, Spiesmelde en Akkerdistel. Naarmate de standplaats hoger en droger is, nemen evenals bij de Ruwe-biesvegetatie de Ruigte kruiden toe. Hierin kan vooral Harig wilge roosje domineren. Op de hoogst gelegen delen zijn de Zeebiesvegetaties bijna ondoor dringbaar door de geile groei van Akkerdistel en Haagwinde. Het grootste deel van zowel de Korendijkse als de Beninger Slikken wordt ingenomen door vegetaties waarin Riet sterk domineert. De hoogteligging van het maaiveld van deze vegetaties varieert tussen N.A.P. 70 en 150 cm. Een goede Rietcultuur is niet denkbaar wanneer het Riet niet jaarlijks wordt gemaaid verbrand of bespoten. Gebeurt dit niet, dan gaat het Riet in hoogte en vitaliteit achteruit en krijgen andere soorten een kans en het Rietgors verruigt. De rietruigte-vegetaties van de lage kommen sluiten aan bij de Zeebiesruigten. Het Riet heeft zich hier ten koste van de Zeebies uitgebreid. De ondergroei is vrij soortenrijk. Veel voorkomende soorten zijn hier verder Fioringras, Harig wilgeroosje, Haagwinde en Grote brandnetel. Dit vegetatietype wordt slechts voor een klein gedeelte in cultuur gehouden. De begreppelde Rietgorzen kan men be schouwen als de 'cultuurlanden' van het Spuimondgebied. Iedere vorm van ondergroei zou hier uit cultuurtechnisch oogpunt moeten ontbreken; maar vooral op de hogere delen kan aanzienlijke ondergroei voorkomen van voornamelijk Krulzuring, maar ook van onder andere Spiesmelde, Ruwbeemdgras en Akker melkdistel. Hier en daar komt Haagwinde in grote hoeveelheden voor en drukt door zijn gewicht het Riet tegen de grond. Op de overgangen van kom naar oeverwal groeit nauwelijks meer exploiteerbaar Riet. Het gors is verruigd met Bitterzoet, Moeras- melkdistel, Rietzwenkgras en Grote engel wortel en diverse soorten wilgeroosjes, met voor de oeverwalien specifiek Strandkweek en Heemst. Na de afsluitingen zijn boeren op de Beninger Slikken begonnen met het beweiden van het grasgors. Hierdoor kwam echter ook ongewilc het aangrenzende Riet- en Biesgors in beweiding. Riet en Zeebies gingen hierdoor sterk achteruit. Enkele grassoorten konden zich uitbreiden. Brakwaterkruiden zoals Aardbeiklaver, Melkkruid, Zilte rus vestigden zich, met specifiek voor het begraasde Zeebiesgors de soorten Stomp kweldergras. Zeekraal en Zilte schijnspurrie. Door bespui ting zijn de ruigtekruiden voor een groot deel uit deze vegetaties verdwenen. Het onbekade grasgors, vroeger boven de lijn van gemiddeld hoogwater, was voor de afsluiting het soortenrijkst. Het fraaiste voorbeeld van dit vegetatietype is in 1975 364

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 14