Tabel 1 Aantallen en percentages voor soorten van de sociologisch-oecologische groepen in de Spuimond t.o.v. heel Nederland. (Onderscheidingen naar E. v. d. Maarel, 1971). soc.-oec. groep aantal soorten aantal soorten percentage in in Nederland in de Spuimond Spuimond t.o.v. Nederland onkruiden 111 soorten van droge ruigten 159 waterplanten 66 oeverplanten 54 schorreplanten 27 strand- en zeeduinplanten 28 soorten van droge graslanden 155 soorten van vochtig grasland 59 soorten van schraalland en kalkmoerassen 86 soorten van natte contact en storingsmilieus 120 soorten van laagvenen en laagveenstruweien 51 soorten van moerassen, moeras bossen, bronnen 77 zoom- en struweelplanten van kalkrijke bodem 78 zoom- en struweelplanten van voedselrijke bodem 58 bosplanten van kalkrijke of voedselarme bodem bosplanten van voedselrijke bodem 45 7 37 12 23 8 4 5 23 3 45 11 25 1 14 2 6 23 18 43 30 14 3 40 3 38 21 32 1 24 4 vegetatie op dan op de lagere delen, de kommen. Wel zien we op de oeverwallen en grasgorzen de bedekking van een aantal soorten vrij sterk veranderen. In de laag gelegen Biezengorzen is de waterstand een sterkere differentiërende factor dan in de Rietgorzen. Het Riet heeft zich ten koste van de Biezen uitgebreid. Op de Beninger Slikken is de achteruitgang van de Ruwe bies groter dan op de Korendijkse Slikken, waar de Biezenvege- taties hoger liggen. Was vroeger de stand plaats tussen N.A.P. en N.A.P. 85 cm, nu is de benedengrens N.A.P. 50 cm (zie fig. 2). De achteruitgang van de Ruwe bies heeft nadelige gevolgen, zowel voor de mens, die een lagere opbrengst per ha krijgt, als voor een aantal vogelsoorten waarvoor de zaden of wortelstokken van belang zijn als voedsel bron. Het betreft met name de Wintertaling, de Pijlstaart, de Wilde Eend en de Grauwe Gans. De oorzaak van de achteruitgang is niet 366 bekend. Wel kunnen een aantal factoren worden genoemd die mogelijk tot achter uitgang hebben bijgedragen: het wegvallen van eb en vloed, de verandering van de waterkwaliteit en de verzoeting, de voort schrijdende successie, ganzenvraat, golfslag en de in 1973 uitgevoerde bestrijding met herbiciden. De Ruwe bies, die in 1971 nog 67 ha besloeg op de Beninger Slikken, was in '72 al verminderd tot 32 ha en een jaar later tot 17 ha; de Zeebies handhaafde zich goed. Helaas zijn van de Korendijkse Slikken niet voldoende kwantitatieve gegevens bekend. Wel weten we dat daar, ondanks een inten sieve begrazing, de achteruitgang van de biezen beduidend minder is geweest. Tevens blijkt hieruit dat begrazing van de zeebies- vegetaties niet heeft geleid tot een sterke achteruitgang van deze soort.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 16