mate op adequate beveiliging van de Delta- bewoners, die toen zelf ook waarschijnlijk nog niet voldoende in staat konden worden geacht de later vaak gebruikte leus 'wie 't water deert, die 't water keert' toe te passen. Men krijgt de indruk dat het Deltagebied lange tijd als wingewest is gebruikt. Ten opzichte van de natuur is dit een offensieve periode geweest, waaraan tenslotte echter een eind moest komen toen de gevolgen van dit menselijk ingrijpen zich begonnen te openbaren. Doordat de bedijkingen en de aangebrachte oeverbeschermingen de bewe gingsvrijheid van het getij in horizontale zin hoe langer hoe meer gingen beperken, ging dit zich meer in verticale zin uitleven, zodat er de diepe getijgeulen ontstonden die wij thans kennen. Hand in hand hiermee, want erdoor veroorzaakt, werd de verticale getij beweging sterker: de hoogwaters werden geleidelijk hoger, de laagwaters lager; en ook het peil van de stormvloeden moet langzaamaan zijn gestegen. Ook binnendijks veranderde er veel; op het ingedijkte land kon door de zee geen slib meer worden aangedragen, zodat de bodemdaling van gemiddeld 20 cm per eeuw nergens door kon worden gecompenseerd. Bemaling zorgde voor een verdere daling van de binnendijkse bodem. Voorts veroorzaakte de moernering, het winnen van het oude veen, soms als brand stof, maar voornamelijk voor zoutwinning, een nog grotere bodemdaling op vele plaatsen. Door deze twee min of meer samenhangende ontwikkelingen werd de toestand geleidelijk gevaarlijker: buitendijks werden de stromen sterker en de stormvloeden hoger, binnen dijks daalde de bodem, op sommige plaatsen tot enkele meters beneden de gemiddelde zeespiegel. Voegt men hierbij het feit, dat er door de bovenbeschreven hydrografische ontwikkelingen praktisch geen buitendijkse gronden waren overgebleven die nog tegen aanvaardbare kosten veilig konden worden bedijkt, dan is het begrijpelijk dat de aan dacht nu meer en meer werd gericht op de consolidatie en de beveiliging van het gewonnene. In het laatste deel van het 2e millenium begon de zorg om de veiligheid dan ook de voorrang te zoeken boven andere overwegingen van economische aard. Het gevaar werd evenwel nog lang niet door allen onderkend. Geen wonder want het groeide feitelijk maar langzaam en werd pas enigszins duidelijk toen er in de laatste eeuw systematisch onderzoek naar werd verricht. Ook toen bleef men toch veelal nog tamelijk behoudend tegen de zaak aankijken, tot men door de stormvloed van 1953 werd overvallen. Het Deltaplan ontstond, en met dit plan een aantal nieuwe problemen die echter toch weer deel uitmaken van de algemene vraagstelling of er verder moet worden voortgebouwd op de hierboven geschetste ontwikkeling van de infrastructuur, die uit niet altijd geheel onaar- vechtbare doelstellingen is ontstaan; of dat men waar mogelijk het roer moet omgooien en overschakelen op een ander patroon voor de infrastructuur, dat min of meer met het verleden breekt en wellicht beter aan het heden is aangepast. Om het zuidelijk Deltagebied een betere bescherming te geven tegen stormvloeden en een herhaling van de ramp van 1953, ook bij het optreden van een veel hogere vloed, te voorkomen, staan op dit ogenblik drie wegen ter beschikking die men ook voornemens is, alle drie te bewandelen: voor de Wester- schelde dijkverhoging, min of meer volgens de bestaande infrastructuur; voor de Ooster- schelde afsluiting van de mond door een beweegbare stormvloedkering, die onder normale omstandigheden open zal staan en slechts bij storm zal worden gesloten; voor de Grevelingen afsluiting van de mond door een dichte dam met daarin een spuisluis. Met de ophoging van de Westerscheldedijken is men bezig, de Brouwersdam is gereed op de spuisluis na, terwijl er een voorontwerp op tafel ligt voor de stormvloedkering in de Oosterschelde. We zullen, omdat dat weinig aan de orde komt, in het vervolg van dit artikel enkele technische aspecten bespreken van de dijk verhoging, die niet alleen langs de Wester- schelde, maar ook elders in het land wordt ondernomen; onder andere ontplooit in het Oosterscheldegebied het Bouwbureau voor partiële dijkverhoging op dit moment een grote activiteit. Onze dijkbouw is sterk verankerd in een traditie, die, wij zagen het reeds, vele eeuwen achter zich heeft. De toegepaste profielen lijken meestal nogal op elkaar: een buitenbeloop, onderbroken door een zoge naamde buitenberm van enkele meters breedte, het benedengedeelte bekleed met een steenglooiing waar de golfaanval dit noodzakelijk maakt, de berm en het beloop daarboven bekleed met een grasmat, de krui en het meestal ononderbroken binnenbeloop eveneens bekleed met gras. De helling van het buitentalud varieert tussen 1 3 en 1 4, soms, bij zwaarder aangevallen dijken be draagt ze 1 5, en zeer zelden is ze nog flauwer. De Westkapelse dijk heeft bijvoor beeld taluds van 1 6 tot 1 10 op een enkele 390

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 40