Ir zolderingen tussen Zuid-
B veland en het voormalige
ei and Borsele; de getallen
gi ven het jaar van inpoldering
a; n (naar: C. Dekker, 'Zuid-
B veland')
p aats. De binnentaluds waren tot de ramp
v; n 1953 kwam, soms zeer steil; taluds met
e< n helling 1 2 kwamen zeer vaak voor en
t£ uds 1 1'/2 waren niet zeldzaam. De steen-
g aoiing zoals wij die nu kennen dateert
0: geveer uit het midden van de vorige eeuw;
d arvóór verdedigde men een door golven
a; ngevallen beloop met rijsbeslag en losse
st ;en; de allereerste dijken, vermoedelijk tot
ir de 16e eeuw, hadden geen extra bekleding.
C nstreeks het midden van onze eeuw, vooral
n de tweede wereldoorlog, vinden meer en
rr eer ook bekledingen met asfalt toepassing.
S ms, zoals op enkele dijkvakken op
F akkee, bedekken zij het gehele buiten-
fa loop en de kruin, soms is de gehele dijk,
ir elusief het binnenbeloop, van een asfalt-
b ikleding voorzien. Dit is het geval bij de
Deltadammen. Het lichaam van Nederlandse
waterkeringen bestond en bestaat nog vrijwel
steeds uit grond, de lange tijd geleden in
Noord-Holland toegepaste wierriemen
- muren van zeewier-, en enkele boulevard
muren daargelaten. Tot tamelijk kort geleden
bestonden de Zeeuwse dijken nog vrijwel
geheel uit bij voorkeur vette klei. Latei', na de
opkomst van het groot grondverzet met de
perszuigers, waarmee zand vrij gemakkelijk
over een afstand van verscheidene kilometers
kan worden getransporteerd, krijgen we
dijken met een kern van zand, voorzien van
een schil van klei of zavel met een dikte die
naar omstandigheden varieert van een halve
tot één meter. De dijk blijft bij deze veran
deringen van materialen en materieel naar
zijn hoofdvorm echter ongeveer gelijk. Is dat
omdat de traditie zo sterk is, of omdat zich
door de eeuwen heen een constructie heeft
TOESTAND Ca 1200
391