Meiner en minder aantrekkelijk getijbekken
cntstaat - financiële voordelen zou bieden.
it bleek slechts in geringe mate het geval te
z jn. Omdat de stand van het milieu-onderzoek
rog geen mogelijkheid biedt tot een exacte
twantificering van de ecologische consequen-
t es verbonden aan een wijziging van het
tuidige stroom- en getijregiem, is niet alleen
een stormvloedkering met een doorstroom-
c pening van 11 500 m2 onderzocht, maar ook
een ontwerp op basis van 20 000 m2 door-
stroomprofiel. Het gemiddelde getijverschil bij
Yerseke is bij deze varianten respectievelijk
2.3 m en 3,1 m, ofwel 65% en 90% van het
t rgenwoordige getijverschil van 3,5 m.
ok een doorstroomprofiel van 30 000 m2,
aarbij het huidige getijverschil volledig in
stand wordt gehouden, moet technisch
realiseerbaar geacht worden. De kosten
zjllen echter aanzienlijk hoger zijn, terwijl de
t reneming van de getij-amplitude die men
ermee bereikt ten opzichte van een door-
s :roomprofiel van 20 000 m2, relatief gering is.
etracht is ook na te gaan welke gevolgen
ret heeft voor het milieu wanneer de kering
t jdens storm gesloten is. In het bijzonder bij
een duur van de stagnatie van enkele getijden
chter elkaar blijkt het gewenst dat op het
t ekken een niveau wordt onderhouden tussen
KAP. en N.A.P. 0,4 m. Daarnaast zijn de
e evolgen bestudeerd die getij-reductie op het
l ekken heeft voor de morfologie van de
l uitendelta en van het bekken zelf. Als een
ceel van het getijvolume wegvalt is het
c eulenstelsel in het bekken relatief te ruim.
erwacht wordt dat het zal gaan verondiepen.
e verondieping zal voornamelijk optreden in
ce vorm van slibsedimentatie in het oostelijk
ceel van het bekken en zandsedimentatie in
het westelijk deel. Voorts wordt enige nivel
lering verwacht van de geulen en banken in
het bekken. De voordelta zal vermoedelijk in
grootte afnemen door erosie aan de buiten
rand. Daarentegen zal sedimentatie gaan
optreden in de geulen in de kustzone.
Ondanks de vermindering van de getijstromen
zullen geulverleggingen en het feit dat de
golfaanval zich in een kleinere oeverzone
concentreert, noodzaken tot aanvullende
voorzieningen aan de oeverbescherming.
In de beginfase van de studie zijn enkele
tientallen schetsontwerpen van zeer uiteen
lopende aard op hun merites beoordeeld. Na
selectie in een vroeg stadium evolueerden de
resterende ontwerpen tot drie alternatieven:
caissons gefundeerd op staal, pijlers gefun
deerd op putten, caissons gefundeerd op
putten. Deze ontwerpen onderscheiden zich
van elkaar zowel in de wijze van funderen als
in de keuze van de hoofdconstructie.
Bij het eerste ontwerp zouden caissons het
betonnen raamwerk vormen waarbinnen de
stalen schuiven konden bewegen. Men zou
deze caissons vanuit hun bouwdokken achter
een vast damgedeelte in één seizoen naar
de sluitgaten willen transporteren en afzinken
op een tevoren gemaakte drempel. Deze
drempel, die op de bestaande grondslag zou
worden opgestort, zou met de ondergrond de
fundering van de caissons vormen. Dit wordt
een fundering op staal genoemd.
De beide andere constructies gaan uit van
een fundering op putten die in de bodem
worden ingegraven. De putten worden met
een Catamaranschip aangevoerd en geplaatst.
Op de putten zouden caissons kunnen worden
afgezonken, maar het is ook mogelijk met
eenzelfde soort schip pijlers op de putten te
SCHUIVEN
II l
FUND AFDICHTINGX
z
SCHUIVEN
AFDICHTING
IZ _Z
SCHUIVEN
I I I I
AFDICHTING
CAISSONS OP STAAL
PIJLERS OP PUTTEN
CAISSONS OP PUTTEN