Fig. 1. De omgeving waarin de Philipsdam moet worden inge past Fig. 2. Lengteprofiel in het tracé van de Philipsdam schillen vooral door hun situering van het sluizencomplex en hun aansluiting op St.-Philipsland. De commissie heeft na zorgvuldige afweging der belangen besloten om de Minister van Verkeer en Waterstaat te adviseren het sluizencomplex op de Plaat van de Vliet te situeren en de aansluiting op de Grevelingen- dam te maken ter plaatse van de voormalige zogenaamde 'Oostkop'. Voor wat betreft de aansluiting op St.-Philipsland zal de com missie in 1977 nadere voorstellen doen. De Minister heeft dit advies na overleg met de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland inmiddels overgenomen. Een Koninklijk Besluit over het globale tracé van de Philipsdam en de situering van het sluizencomplex is op 20 september 1976 vastgesteld. Uitgangspunt bij de beschouwingen in de nota-Philipsdam zijn de adviezen geweest van de Raad van de Waterstaat van oktober 1975 en van de Rijksplanologische Commissie van november 1975 over de compartimentering van de Oosterschelde. De Raad van de Waterstaat heeft een variant a voor de Philipsdam, die aansluit op de Grevelingen- dam, vergeleken met een variant b, die aansluit op Flakkee. Het praktische verschil schuilt hierin dat variant a, in tegenstelling tot variant b, de mogelijkheid openlaat van de Grevelingen een zoetwaterbekken te maken en er, zoals ook in het Structuurschema Drink- en Industriewatervoorziening staat aangegeven, spaarbekkens in aan te leggen. De Raad opteert om deze reden alleen al voor variant a. Maar bovendien wordt met deze variant een aanzienlijk kortere oever verbinding gerealiseerd, zodat ook de kosten van variant a lager zullen zijn. Uit planologisch oogpunt is variant a gunstiger omdat er dan geen nieuwe aanslui tende wegen op Flakkee nodig zullen zijn. Hoewel onderkend wordt dat voor variant b uit milieuoogpunt enige voordelen zijn aan te wijzen - bijvoorbeeld het behoud van de Krammerse Slikken in het getijgebied - wegen die naar het oordeel van de Raad niet op tegen de nadelen van deze variant. Ook de Rijksplanologische Commissie heeft benadrukt, dat zoetwatertoevoer naar het geprojecteerde drinkwaterbekken in het Grevelingenmeer in elk geval mogelijk moet blijven. Derhalve behoorde variant a tot de onom streden uitgangspunten van de nota- Philipsdam. Uit de wens dat de Philipsdam zo op de Grevelingendam wordt aangesloten dat het Grevelingenmeer zowel zoet kan worden als zout blijven, volgen de volgende voorwaarden voor het aansluitpunt van de Philipsdam op de Grevelingendam: Als het Grevelingenmeer zoet moet worden, dan zijn zowel een inlaatsluis als een nieuwe schutsluis in de Grevelingendam nodig tussen de aansluiting van de Philips dam en Flakkee. De huidige schutsluis bij Bruinisse komt dan immers op de grens van het zoute Zijpe en het zoete Greve lingenmeer te liggen. Maar deze sluis heeft geen zout/zoet-scheidingssysteem. Het aansluitpunt moet tenminste 1300 m uit de oever van Flakkee liggen om voldoende ruimte te hebben voor de overbruggingen en de bouwputten van deze kunstwerken. GREVELINGENMEER doorlaatwerk in ruimte voor^x 1^: grevelingen- schutsluis en dam bu zout inlaatsluis bu 0 grevelingenmeer zoet grevelingen a meer y a grevelingendam jw overflakkee oostkophaven KRAMMER duive land 'plaat van de vlietn VOLKERAi _n.ap^ anna jacobapolder1 zvpf KRABBENKREEK sint annaland 454

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 48