bedragen; op het Zijpe is geen merkbare
invloed te verwachten.
Bij de variant 'Slaak oost' verwacht men het
volgende beeld: de aanleg van het werk-
eiland met bouwputten bij St.-Philipsland zal
nauwelijks invloed uitoefenen op de stroom-
snelheden in het Krammer. Nadat de bekkens
zijn gereed gekomen en een tweede werk-
eiland aan de noordrand van de Plaat van de
Vliet is aangelegd voor het eventuele eind
station van een kabelbaan en een jachten-
sluis, is een verhoging van de stroom-
snelheden in het Krammer te verwachten met
20 a 30%. Is het Slaak eenmaal afgesloten,
dan treedt in het Zijpe een vermindering op
van 15% van de maximale ebsnelheden aan
de Duivelandse oever. De maximale
ebsnelheden langs de Plaat van Oude Tonge
nemen dan echter met 15% toe. Bij de
varianten 'Slaak west' en 'Slaak midden' zal
tijdens de uitvoering slechts een relatief klein
doorstroomprofiel over de Plaat van de Vliet
opengehouden kunnen worden.
Wellicht zal zich ter plaatse van deze opening
een nieuwe geul door de plaat ontwikkelen.
Naar verwachting zal, nadat de bekkens zijn
aangelegd, een verhoging van de stroom-
snelheden in het Krammer optreden van
30 a 40%.
Grondmechanisch heeft men voorkeur voor
een oostelijke aansluiting op St.-Philipsland.
Bij de varianten 'Slaak west' en 'Slaak midden'
is de stabiliteit van de dam over de schorren
niet zonder meer verzekerd. Dit damgedeelte
komt vrij hoog te liggen, en wel op N.A.P.
10 m, omdat het dient als oprit naar de
bruggen over de sluizen. Een ander grond
mechanisch aspect betreft de zware bemaling
van de grote, tot 14 m beneden N.A.P.
reikende bouwputten voor de duwvaartsluizen.
Deze bemaling zal bij alle varianten met de
sluizen in het Slaak een daling van de
grondwaterstand in St.-Philipsland veroor
zaken. De veenlagen in het oude land
zullen daardoor kunnen klinken, het
geen zettingen tot gevolg kan hebben.
Schade aan de bebouwing is dan niet
uitgesloten, evenmin als stabiliteitsverlies van
de dijken. Wellicht kunnen ook verdrogings-
verschijnselen optreden in de landbouwgrond.
Kwantificering van deze mogelijke effecten
kan alleen worden verkregen door proef-
bemalingen ter plaatse. Deze problemen
zullen bij de variant 'Plaat van de Vliet' niet
optreden, want dan heeft men altijd nog de
geul het Slaak tussen de bouwputten en het
oude land om van daaruit de bemaling te
voeden.
Scheepvaartkundig bezien wordt alleen bij de
variant 'Plaat van de Vliet' een goede over
zichtelijke aansluiting op het Zijpe verkregen.
Bij het splitsingspunt van de scheepvaart via
de Schelde-Rijnverbinding en die via de
Philipsdamsluizen zijn geen problemen te
verwachten omdat daar voldoende ruimte is.
De situering van de jachtensluis bij de
beroepsvaartsluizen is aantrekkelijk zowel
voor de bediening als voor de overbrug
gingen. De varianten met de beroepsvaart
sluizen in het Slaak leveren een nautisch
minder aantrekkelijke aansluiting op het Zijpe
op, met bochtstralen van 1000 a 1500 m. Dit
is eigenlijk te weinig, want als ontwerpnorm
voor duwvaartroutes wordt doorgaans,
afhankelijk van bochtlengte en beschikbare
vaargeulbreedte, een bochtstraal van ten
minste 2000 m gehanteerd.
Ook de aansluiting op het Volkerak onmid-
delijk naast de monding van de Schelde-
Rijnverbinding zal eerder problemen doen
ontstaan dan bij de variant 'Plaat van de
Vliet'.
Situering van de jachtensluis los van de
duwvaartsluizen brengt een optimale functie
scheiding teweeg tussen de beroepsvaart en
de recreatievaart.
Daar de scheepvaartroute via het Kanaal door
Zuid-Beveland en de Philipsdam als
verbinding met onbeperkte doorvaarthoogte
tussen het Westerscheldebekken en het
noordelijk Deltabekken gehandhaafd dient te
worden, zal de overbrugging van tenminste
één van de grote sluizen beweegbaar moeten
zijn. Voor de overbrugging van de jachtensluis
worden thans de voor- en nadelen bij
verschillende hoogteliggingen van een
beweegbare brug afgewogen tegen de voor-
en nadelen van een zo hoog gelegen
vaste brug, dat passage slechts bij
uitzondering niet mogelijk is.
De waterhuishouding heeft als overwegend
belang bij de compartimenteringsdammen,
dat zij een zo goed mogelijke scheiding
moeten teweegbrengen van het zoete en het
zoute milieu. De zoutbelasting nu die de
sluizen in de Philipsdam op het toekomstige
zoete Zoommeer zullen uitoefenen, bepaalt
voor een belangrijk deel hoe zoet men dit
meer kan krijgen. Behalve dat thans het
zout/zoet bestrijdingssysteem bij de sluizen
zoveel mogelijk geoptimaliseerd wordt, wordt
tevens nagegaan of nog aanvullende werken
mogelijk en nodig zijn ter bestrijding van de
zoutdoordringing door de sluizen. Zou
bijvoorbeeld het zoutbezwaar op het Zoom
meer beperkt kunnen worden door de
458