De zout-zoetproblematiek van het Oosterscheldebekken Het is niet aannemelijk dat het water van de Oosterschelde overal en ten allen tijde even zout blijft als het nu is, wanneer er een stormvloedkering en een aantal compartimen- teringsdammen in worden gebouwd. De complexiteit van de verschijnselen die bepalend zijn voor het zoutevenwicht in het bekken maakt een onderzoek naar de zout- verdeling in de toekomstige situatie tot geen eenvoudige zaak. In dit artikel wordt eerst getracht enig inzicht te geven in de problematiek; vervolgens worden een paar wegen aangeduid waarlangs naar oplossingen gezocht kan worden. De zoutverdeling in een grillig gevormd, vrij ondiep estuarium zoals de Oosterschelde, wordt voornamelijk beïnvloed door de zoetwatertoevoer - rivierafvoer, polder lozingen, schutverliezen, en dergelijke -, door het getijvolume en het zoutgehalte van de zee en tenslotte door de geo metrische verhoudingen en de bodem- morfologie van het estuarium zelf. Andere factoren, zoals wind en temperatuur, spelen een minder belangrijke rol. Als de belangrijkste factoren constant blijven, ont staat na een bepaalde periode - voor de Oosterschelde moet men die stellen op tenminste enkele maanden - een dynamische evenwichtstoestand. Per getijcyclus komt dan gemiddeld evenveel zout het estuarium binnen als eruit verdwijnt. Het dynamische van de evenwichtstoestand ligt daarin dat zich in het estuarium dezelfde mengprocessen blijven afspelen als voor het bereiken van de even wichtige situatie. Dat we toch spreken van een evenw/cbfssituatie komt omdat het effect van de mengprocessen op de zout verdeling na verloop van een getijcyclus gemiddeld nul is: na iedere getijcyclus keert dezelfde zoutverdeling terug. Het zouttransport in een estuarium staat in nauw verband met de waterbeweging. Om inzicht te krijgen in het zouttransport moet men dan ook allereerst de waterbeweging kennen. Ze wordt onderscheiden in een groot- en een kleinschalige stroming. Groot schalige stroming - men denke daarbij aller eerst aan de getijbeweging - wordt veroor zaakt door krachten die over grote afstanden en lange perioden werkzaam zijn; ze wordt gekenmerkt door een groot impulstransport met een klein energieverlies. De energie die de grootschalige stroming afstaat, gaat naar de kleinschalige stroming - ook wel aangeduid als turbulentie -, die juist de tegenovergestelde kenmerken heeft. Kleinschalige stroming bestaat uit turbulente wervels: pakketjes van vloeistof, waarvan de snelheid onvoorzienbare fluc tuaties vertoont in richting en grootte, en waarvan noch het ontstaan noch het ver dwijnen voorspeld kan worden. Turbulentie kan men goed waarnemen aan de achterzijde van varende schepen of aan de stroom afwaartse kant van waterbouwkundige constructies. In de ondiepe Oosterschelde worden wervels vooral lokaal opgewekt, daar waar ten gevolge van bodemwrijving snelheidsver- schillen optreden in het dwarsprofiel. De ruimtelijke afmetingen van de grootste turbu lente wervels worden in verticale richting beperkt door de waterdiepte, en in de dwars- en lengterichting door significante variaties in het bodemprofiel. In een estuarium als de Oosterschelde, waar voor deze afmetingen karakteristieke grootte-orden gegeven kunnen 484

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 10