worden, is het mogelijk de begrippen grootschalig en kleinschalig nader te omschrijven. De grens tussen groot- en kleinschaligheid ligt in de lengterichting ongeveer bij 1 km, in de breedterichting bij 100 m en in verticale zin kan men al niet meer van kleinschaligheid spreken bij afme tingen van meer dan een paar meter. In de tijd ligt de grens bij enkele minuten. De grootste wervels, die aangedreven worden door de grootschalige stroom, geven hun energie door aan kleinere wervels enzovoort, totdat de energie tenslotte door moleculaire wrijving omgezet wordt in warmte. De klein schalige processen zorgen verder ook voor de uitwisseling van kinetische energie en materie in het dwarsprofiel; turbulentie heeft dus een homogeniserende en stabiliserende werking op de grootschalige stroming. Van een volledig gemengde vloeistof kan de grootschalige snelheidsverdeling vrij nauw keurig berekend worden ook zonder gedetail leerde kennis van de turbulentie. Dit is vooral daaraan te danken dat een grootschalig snelheidsprofiel in verticale richting altijd gelijkvormig is, en ook daaraan dat de verticale uitwisseling van kinetische energie bij zo'n vloeistof in het algemeen veel groter is dan de uitwisseling in zijwaartse richting. Dit maakt het mogelijk te werken met een empirische formule met een vrij algemene geldigheid, die het effect van turbulentie op de grootschalige waterbeweging in rekening brengt. Omdat het zouttransport bijna geheel veroorzaakt wordt door de waterbeweging kan dit verschijnsel eveneens worden onder verdeeld in een grootschalig transport, ver oorzaakt door de grootschalige stroming, en een kleinschalig transport, veroorzaakt door turbulentie. Voor het kleinschalige zout transport zullen we soms ook de term turbulente uitwisseling of turbulent transport gebruiken (fig. 1). Het turbulente transport wordt bepaald door de mate van turbulentie, door de uitgestrekt heid van de vlakken waar het zoutgehalte in ieder punt gelijk is, de zogenaamde equi- concentratievlakken en door de afstand tussen de equiconcentratievlakken. De uitgestrektheid van deze oppervlakken speelt een belangrijke rol; men zou een vergelijking kunnen trekken met radiatoren, die een groter transport van warmte toelaten naar mate hun oppervlakte groter is. De equi concentratievlakken kunnen een zeer onregelmatige vorm hebben, die sterk afhankelijk is van de geometrische verhou dingen en de bodemmorfologie van het estuarium. Bij vloed stroomt water met een relatief hoog zoutgehalte het estuarium binnen. In het dwarsprofiel, loodrecht op de stroomrichting, is de snelheid niet overal even groot; al naargelang de afstand tot bodem of oevers of al naargelang de bodem helling zorgen wrijvingsverschijnselen voor een zekere afremming. Het grootschalig zouttransport is daarom in verschillende punten van het dwarsprofiel ongelijk, en daardoor ontstaan sterk vertrokken equicon centratievlakken. Het grillige karakter van de zoutverdeling in de dwarsrichting en de daarmee samenhangende sterke turbulente uitwisseling maken voor de berekening van de grootschalige eigenschappen, waar men in de praktijk in is geïnteresseerd, ook kennis van de detailstructuur van de zout verdeling noodzakelijk. Al eerder werden de zoetwatertoevoer, het getijvolume en de estuariummorfologie ge noemd als de bepalende factoren voor de zoutverdeling in het estuarium. Om een dieper inzicht te geven in het zout-zoet vraagstuk, zal de rol van elk van deze factoren nu afzonderlijk besproken worden. De getijbeweging draagt bij tot zowel het grootschalig als het kleinschalig zouttransport. Het grootschalig zouttransport is bij vloed naar het estuarium gericht, en bij eb naar zee. Tengevolge van het turbulente zout transport is het zoutgehalte van het bij eb uit stromende water kleiner dan het zoutgehalte van het bij vloed binnenstromende water. Het getij speelt ook hierin een zeer belang rijke rol: het verhoogt de turbulentiegraad, en vergroot zowel de concentratieverschillen als de equiconcentratieoppervlakken. Aan gezien de turbulentie altijd een zouttransport teweegbrengt van grotere naar kleinere concentraties, is ze onveranderlijk naar het estuarium gericht. Bij vermindering van de zoetwatertoevoer zou er dus door toedoen van de getijbeweging een effectief zout transport naar het estuarium ontstaan, dat toeneemt met het vloedvolume. Men vergelijkt de werking van het getij op de zoutverdeling van een estaurium dan ook wel met die van een roerstaaf. De zoetwatertoevoer echter verhindert de volledige verzilting van het estuarium; er stelt zich een zoutevenwicht in waarbij gemiddeld over een getijcyclus geen zouttransport plaatsvindt tussen de zee en het estuarium. In de mond van het estuarium, waar het turbulente transport klein is, wordt de kleinere concentratie van de ebstroom gecompenseerd door het grotere ebvolume, dat gelijk is aan het vloedvolume plus de opperwaterafvoer. 485

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 11