Achter in het estuarium, waar de getij
beweging zwakker is, bestaat er evenwicht
tussen het kleinschalig zouttransport ver
oorzaakt door turbulentie en het grootschalig
zouttransport veroorzaakt door de zoetwater
toevoer.
Vermindering van de getijwerking behoeft
niet altijd in te houden dat het zoutgehalte
daalt. Wel wordt de turbulentie minder, en
daarmee de menging van het zout. De
zwaardere zoutmoleculen worden onder zulke
omstandigheden het slachtoffer van de
zwaartekracht en zakken naar de bodem,
waar ze zich verspreiden om een toestand
van minimale potentiële energie te bereiken.
Op deze wijze dringt een aangroeiende laag
van zout zeewater langs de bodem het
estuarium binnen. Men spreekt dan van
dichtheidsstromen, die aangedreven worden
door horizontale concentratieverschillen. Er
treedt een gelaagde toestand op, waarbij het
zoete water zich tenslotte als een dun vlies
over de zoute onderlaag verspreidt. Deze
laatste situatie treedt alleen op wanneer de
getijbeweging zeer klein is, zo klein als
bijvoorbeeld in de Middellandse Zee, en de
zoetwaterafvoer ook niet te groot. Dit laatste
is het geval in de Oosterschelde, maar het
eerste zeker niet. De Oosterschelde zal dan
ook zelfs met een gereduceerd getij in over
wegende mate een goed gemengd estuarium
blijven. Dichtheidsstromen zijn alleen te
verwachten op een traject van enkele kilo
meters in de buurt van de Volkeraksluizen
en van de toekomstige Philipssluizen, waar
het getijdebiet vrij klein is. Turbulent zout
transport vindt in dit gebied vanwege de
gelaagdheid voornamelijk plaats in verticale
zin.
De geometrische verhoudingen en de bodem-
morfologie van het estuarium hebben een
niet geringe uitwerking op de snelheids
verdeling en daarom ook op de concentratie
verdeling in het dwarsprofiel. Zoals al eerder
beschreven, brengt het optreden van ongelijke
snelheden een vergroting van de equiconcen-
tratieoppervlakken met zich mee, en versterkt
het turbulente mengproces. Sommige confi
guraties dragen hiertoe in het bijzonder bij.
We noemen allereerst de eb- en vloedgeulen.
In brede estuaria, zoals de Oosterschelde, is
de getijstroom niet gelijkmatig over de
breedte verdeeld. Men kan een aantal geulen
onderscheiden die het grootste gedeelte van
het getijdebiet voor hun rekening nemen.
Bovendien is het dikwijls zo, dat de verdeling
van het getijdebiet over de verschillende
geulen bij eb en bij vloed verschilt. In
sommige geulen zal de ebstroom groter zijn
dan de vloedstroom - dit zijn ebgeulen
in andere geulen overheerst de vloedstroom
en men noemt ze daarom vloedgeulen.
Vanzelfsprekend is de gemiddelde zout-
concentratie in de vloedgeulen groter dan die
in de ebgeulen. Op punten waar eb- en
vloedgeulen samenkomen ontstaan grote
concentratieverschillen, waardoor de
turbulente diffusie in belangrijke mate
versterkt wordt.
Ook ondieptes tussen geulen beïnvloeden de
zoutverdeling in bijzondere mate. De vloed
stroom brengt een hoeveelheid water met een
hoog zoutgehalte binnen in het estuarium,
maar dit water wordt niet direct met het
minder zoute estuariumwater gemengd. Het
zoetere water wordt in eerste instantie vóór
de vloedstroom uitgeduwd. Nu verplaatst het
water zich sneller in de geulen dan op de
tussenliggende ondiepe plekken. Deze worden
dan door de vloedstroom omgeven vóórdat
het zoetere water weggeduwd is. Zo ontstaan
er gesloten equiconcentratievlakken, als ge
volg waarvan weer een vergroting van het
turbulente transport optreedt.
Tenslotte wordt ook in buiten de stroom
gelegen gebieden als kombergingsgebieden
en havens het zoetere water bij vloed wel iets
verder naar de kant gedreven, maar niet naar
het bekkeneinde weggeduwd. De equiconcen
tratievlakken liggen daarom minder volgens
de dwarsrichting van het estuarium dan wel
volgens de lengterichting; de concentratie
verschillen kunnen in laterale richting aan
zienlijk zijn; er kan bovendien een zekere
mate van gelaagdheid ontstaan.
De drie-dimensionale zoutverdeling in het
estuarium kan dus door toedoen van de
grootschalige getijbeweging, de bodem-
morfologie en de geometrische verhoudingen
een zo onregelmatig karakter vertonen, dat
de beschrijving van het turbulente meng
proces zowel langs theoretische als langs
empirische weg op zware problemen stuit.
Een tweede moeilijkheid bij de beschrijving
van de zoutverdeling in een estuarium vloeit
voort uit het feit dat de karakteristieke
tijdschalen van de processen die bij het
zouttransport een rol spelen, heel ver uit
elkaar liggen. De karakteristieke tijdschaal
van turbulentie ligt in de orde van grootte
van enkele seconden; bij de getijbeweging
moet men eer denken in uren. Het onderzoek
is echter in laatste instantie gericht op een
verschijnsel met nog weer een andere tijd
schaal, namelijk de verandering die de
evenwichtstoestand van de zoutverdeling
ondergaat tengevolge van waterbouwkundige
ingrepen in het estuarium. Het ontstaan van
486