vergelijking kan alleen gevonden worden voor gebieden met een uiterst eenvoudige geometrie; dit is een voorwaarde waaraan de Oosterschelde niet voldoet, en we zullen hier dan ook niet verder op ingaan. De eerste praktische vereenvoudiging van de zoutbalansvergelijking bestaat hierin dat de relatie tussen concentraties in oneindig nabij gelegen punten en tijdstippen vervangen wordt door een overeenkomstige relatie tussen concentraties op punten en tijd stippen die op een eindige afstand of tijds interval van elkaar vandaan liggen. In plaats van een differentiaalvergelijking verkrijgt men dan een differentievergelijking; hier voor moet een vast rooster gekozen worden, zowel in de tijd als in de ruimte. Behalve numeriek wiskundige problemen van stabiliteit en precisie, brengt dit ook fysische problemen met zich. Verschijnselen die zich afspelen binnen een tijds- of ruimte-interval kleiner dan de afstand tussen de rooster- punten, kunnen door de differentie-vergelijking niet beschreven worden; het gemiddelde effect van deze verschijnselen moet dan via een empirische formule worden geïntroduceerd. Als de roosterschaal overeenkomt met die van de grootste turbulente wervels, dan moet het lokale effect van turbulente diffusie bekend verondersteld worden als functie van een diffusiecoëfficiënt en van de zoutgehalten in nabij gelegen roosterpunten. In de meeste gevallen speelt de structuur van de equicon- centratievlakken op een kleinere schaal hierbij nog een belangrijke rol, zoals figuur 3 toont. Dientengevolge kan er geen algemeen gel dende waarde toegekend worden aan de dif fusiecoëfficiënt. In ieder praktijkgeval moet de diffusie-coëfficiënt in feite uit meetgegevens bepaald worden. Het lijkt misschien dat men dit probleem zou kunnen oplossen door het kiezen van een fijner roosternetwerk, maar dat is niet zo. Afgezien nog van problemen met rekentijd en geheugenruimte in de computer wordt de voorstelling fysisch onzuiver aan de andere kant: er wordt nu namelijk geen rekening gehouden met het niet-lokale effect van turbulente wervels met afmetingen die groter zijn dan de mazen van het rooster (fig. 4). De meest gangbare vereenvoudiging be staat erin dat men de zoutbalansvergelijking middelt over één of meer ruimtelijke dimensies, of over bepaalde tijdsintervallen. Welke vereenvoudiging toegepast kan worden, hangt af van de situatie. Omdat het turbulente transport vooral loodrecht op het equiconcentratievlak verloopt, moet bij voorkeur niet over deze richting gemiddeld worden. In een estuarium waar de zoet- waterafvoer groter of ongeveer gelijk is aan 10% van het getijvolume, treedt gelaagdheid op, met als gevolg uitwisseling vooral in verticale richting. In dit geval geven de over de breedte van het estuarium gemid delde vergelijkingen een nauwkeuriger beschrijving dan de over de diepte gemid delde vergelijkingen. Het omgekeerde geldt voor een estuarium als de Oosterschelde, waar de verhouding tussen getijvolume en zoetwaterafvoer zeer groot is, zodat het water over de diepterichting goed gemengd is. Door de aanwezigheid van geulen en platen treden de grootste concentratieverschillen hier op in de breedterichting. Voor de Ooster schelde verdienen dus over de diepte gemiddelde vergelijkingen de voorkeur. Het turbulente zouttransport, dat plaatsvindt in de richting waarover de zoutbalans vergelijking gemiddeld is, komt niet meer in de gemiddelde vergelijking voor. Het gaat hier in feite om een schijnbare vereenvou diging, want voor de berekening van het grootschalig transport is kennis van het gemiddelde zoutgehalte onvoldoende: het grootschalige transport dat veroorzaakt wordt door een variatie van het zoutgehalte in de richting waarover gemiddeld is, kan niet langs theoretische weg berekend worden als een funktie van het gemiddelde zoutgehalte. In de praktijk wordt hiervoor een empirische relatie gebruikt met coëfficiënten, die proefondervindelijk bepaald moeten worden. De numerieke waarden van deze coëfficiënten hebben geen algemene geldigheid, hetgeen de predictiviteit van deze modellen beperkt. Dit geldt in nog sterkere mate voor 'een dimensionale modellen', waarbij over twee ruimtelijke dimensies, namelijk in het vlak loodrecht op de stroomrichting, gemiddeld wordt. In de meeste gevallen is de variatie van het zoutgehalte in het dwarsprofiel veel groter dan de variatie in de stroomrichting. Het transport dat veroorzaakt wordt door de variatie van het zoutgehalte in het dwars profiel wordt vaak in verband gebracht met het turbulente transport in de stroomrichting. Een eenduidig verband bestaat in werkelijk heid niet, althans niet van ogenblik tot ogenblik. Verondersteld wordt echter dat het zouttransport gemiddeld over een getijcyclus op deze manier wel redelijk nauwkeurig beschreven kan worden. De diffusie coëfficiënt die hierbij te pas komt heeft geen duidelijke fysische betekenis; in verschillende praktijkgevallen worden sterk uitee^looende waarden gevonden. Dit komt omdat bij middeling over het dwarsprofiel 490

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 16