moest echter, zolang men alleen beschikte
over de in 1958 aangebrachte schuif, altijd
genomen worden minstens een half getij
voordat de verwachte hoge waterstand
werkelijk zou optreden. Het kwam daardoor
natuurlijk nogal eens voor dat de kering
achteraf bleek voor niets gesloten te zijn
geweest, omdat de kritieke stand van N.A.P.
2,50 m niet werd bereikt. Uit tellingen
blijkt, dat in feite slechts één op de zes
sluitingen ook werkelijk nodig was.
Van verschillende kanten is het verzoek
gedaan om dit weinig efficiënte beheer te
verbeteren. Maar daar zaten nogal wat haken
en ogen aan. Om aan de wensen tegemoet te
komen zou men een methode moeten vinden
om de tijdsafstand tussen de sluiting en het
optreden van de hoge waterstand te ver
kleinen. Er zou dan gesloten kunnen worden
met een veel grotere zekerheid dat de
kritieke waterstand ook inderdaad ging
optreden. Men zou dus moeten gaan sluiten
terwijl het al opkomend water was, dus niet
in praktisch stilstaand water, maar op stroom.
Van zo'n manoeuvre zijn echter riskante
effecten te verwachten, zowel op de schuif
zelf als op de waterbeweging. De schuif zou
in trilling kunnen geraken, en de sluiting
tijdens de vloed zou op de Hollandse IJssel
een translatiegolf kunnen veroorzaken, die
mogelijk hinder zou kunnen oproepen voor
de scheepvaart. Daarenboven zou de water
stand op de tijdelijk afgesloten IJssel ook
hoger zijn dan voorheen in zulke gevallen.
Er werd derhalve een onderzoek ingesteld
naar de vraag hoe laat men nog zou kunnen
overgaan tot sluiting zonder onaanvaardbare
effecten op te roepen. Uit het onderzoek
bleek allereerst dat bij binnenwaterstanden
tussen N.A.P. en N.A.P. 1,50 m een verval
over de sluitende kering kon worden aan
vaard van twee meter. Liep de binnenwater
stand hoger op, dan konden slechts kleinere
vervallen worden geaccepteerd. De trans
latiegolf bleek te kunnen worden beperkt
wanneer het eerste deel van de sluitings
beweging werd uitgevoerd met eenparige
snelheid, en wanneer er in het tweede
gedeelte werd gezorgd voor een lineaire
vermindering van het debiet. De snelheid van
de schuif zou daartoe gedurende het tweede
gedeelte continu moeten worden gewijzigd
in afhankelijkheid van het verticale getij,
de waterstand bij het begin van de sluiting
en de sluitingsduur; kortom, een ingewikkelde
afhankelijkheid, die dreigde moeilijk uitvoer
baar te zijn. Maar er was een eenvoudiger
oplossing. Men vond dat er slechts een
onschuldige translatiegolf ontstaat wanneer
de schuif over de laatste 2,5 m zakt met
geringe snelheid. Die geringe snelheid is het
gemakkelijkst te realiseren, door de schuif
na een kleine daling telkens een paar
minuten te laten stoppen.
Tenslotte het trillingsbezwaar. Het bleek
mogelijk de vorm van de onderaanslag en
van de zij-afdichtingen zodanig aan te passen
dat er geen hinderlijke trillingen in de schuif
worden opgewekt. De nieuwe vormgeving
noodzaakte overigens tot verhoogde zorg
voor de bodembescherming aan beide zijden
van de schuif, om te voorkomen dat de
rivierbodem zou worden aangetast door de
stromingen tijdens het laatste deel van de
sluiting.
De bovenvermelde onderzoeksresultaten zijn
verwerkt in de constructie van de tweede
schuif. De elektrische besturing van de
sluitinstallatie maakt het mogelijk de
laatste 2,5 m van de sluiting te voltrekken in
een tiental stappen, die gezamenlijk
40 minuten duren. De onderrand van de
nieuwe schuif werd niet, zoals bij de eerste,
uitgevoerd als een stevige houten aanslag-
balk, maar ze kreeg een zo scherp mogelijke
eindvorm, waardoor het trillingsgevaar in
stromend water in beslissende mate afnam.
De nieuwe schuif maakt het dus mogelijk
tijdens stroom te sluiten, en dus op een
latere, meer adekwate voorspelling van wat
het getij gaat doen. Het ligt in de bedoeling,
de 'tweede' schuif als eerste te gebruiken,
en de oudste schuif naderhand in het tot
stilstand gekomen water neer te laten. Het
openen geschiedt natuurlijk in omgekeerde
volgorde.
Constructieve kenmerken
Beide schuiven zijn ruim 80 meter breed en
11,5 m hoog. De drempels liggen op N.A.P.
- 6,50 m, en de schuiven steken dus als ze
gesloten zijn, nog een flink eind boven het
water uit. De bovenkant ligt op N.A.P. 5 m.
Ze kunnen dan een waterstandsverschil te
keren hebben van 5 m, namelijk wanneer het
buiten N.A.P. 5 m is, en binnen N.A.P.
De schuiven kunnen, al zijn ze daar in eerste
aanleg niet op ontworpen, ook negatieve
vervallen keren, en wel een buitenwaterstand
van N.A.P. - 1,00 m tegenover een binnen
waterstand van N.A.P. 1,75 m, een totaal
verval dus van 2,75 m. Deze eigenschap is
van belang gebleken bij het gebruik van de
stormvloedkering als zoutwering, waarover
straks nog iets meer.
De schuiven zelf bestaan uit verstijfde staaf-
boogconstructies, opgebouwd uit een verti-
499