hebben invloed op de getijbeweging in de
Oosterschelde. Dit heeft onder meer tot
gevolg dat de waargenomen waterstands-
kromme, maar ook de bijbehorende water-
snelheidskromme, geen regelmatig verloop
hebben; er zitten om zo te zeggen allerlei
'verstoringen' in.
Bezien we figuur 1 nogmaals, dan zien we
een aantal volledig regelmatige gestippelde
krommen, die opgeteld de waargenomen
onregelmatige kromme opleveren. De stip
pelde krommen M2, N/U, Mó zijn de zoge
naamde getijcomponenten waarin de waarge
nomen kromme Mtot is ontleed met behulp
van wiskundige technieken.
De grootste component, M2, is ook de be
langrijkste; hij heeft de eerder genoemde
periode van 12 uur en 25 minuten. De index 2
geeft aan dat hier sprake is van een twee
maal-daagse getijcomponent. De getijkromme
is ontleed op zo'n manier dat de frequentie
- 1 gedeeld door de periode - van de 'versto
rende' componenten een veelvoud is van die
van de hoofdcomponent M2. Zo is de fre
quentie van de component M4 2 maal zo groot
als die van M2, de periode ervan is dus half
zo groot, ofwel ongeveer 6 uur. Component
Mó heeft een 3 maal zo kleine periode als IVh,
dus ongeveer 4 uur. Me heeft een periode van
3 uur en komt per 24 uur 8 maal voor.
Figuur 1 is een voorbeeld van wat we noemen
'harmonische getij-analyse'.
Zoals al eerder gesteld, lokale omstandig
heden hebben invloed op de vorm van de
getijkromme. Komt daar dus een wijziging in,
dan ontstaan er ook wijzigingen in het
verloop van het getij. Zo zal ook het aan
brengen van compartimenteringsdammen
invloed hebben op de getijkromme. Een van
de mogelijke verschijnselen is het ontstaan
van faseverschuivingen, dat wil zeggen dat
één van de getijcomponenten in de tijd gaat
verschuiven. In figuur 2a bijvoorbeeld is een
getijkromme weergegeven, ontleed in de
componenten M2, M< en Ms. Al deze compo
nenten blijken bij 0 uur een hoogte te hebben
van 0 m. Houden we nu M2 vast en verschui
ven we Ms 1i uur vooruit en Mó naar 1 uur
vroeger, dan krijgen we als resultaat de
kromme van figuur 2b. Door deze fase
verschuiving van de componenten Ms en Mó
wordt het eerste hoogwater bereikt na een
vrij regelmatig verlopende rijzing, maar het
laagwater bezit twee dalen met een top er
tussenin, een zogenaamde agger. Blijkbaar
kunnen faseverschuivingen grote invloed
hebben op het verloop van het getij.
Maar niet alleen faseverschuivingen zijn van
belang, zoals bij alle soorten trillingen kan
ook het verschijnsel resonantie een grote rol
spelen bij de vervorming van het getij,
iedereen kan zich hiervan overtuigen in zijn
eigen badkuip. Ook daarin komt het wel voor
dat het water in een regelmatige slingering
komt met een bepaalde periode die gelijk is
aan de eigen periode van de badkuip. Op een
gegeven moment kan het water dan over de
rand van de kuip vliegen. Bij een badkuip is
de lengte van het bekken constant, maar de
beweging van het water wordt door de bader
bepaald. Bij de getijbeweging op een bekken
daarentegen is het waterstandverloop aan de
mond vast bepaald, maar het bekken kan
door het aanbrengen van een compartimen-
teringsdam veranderen van afmetingen. Van
doorslaggevend belang hierbij is de lengte
van het systeem. Bij bepaalde verhoudingen
tussen de lengte van het systeem en de golf-
481