houden van een kwalitatief goed aquatisch milieu. Hiervoor dient zoveel water per dag in en uit het Oosterscheldebekken te stromen dat een bepaald gemiddelde getijverschil te Yerseke, bijvoorbeeld 2,30 m, gehandhaafd blijft. Deze voorwaarde is een zo strenge eis, dat er geen enkele ruimte gelaten wordt voor het regelen van het niveau van het Oosterschelde bekken, in die zin dat er vergroting van het verval uit volgt. Dit impliceert, dat veelal gebruik gemaakt zal moeten worden van een verval over de dam, dat in genendele het maximaal haalbare is. Dit door de 'natuur' gegeven verval is ook niet constant te maken, zodat het te benutten vermogen voortdurend verandert. De problemen die zich hierdoor zullen voor doen bij de belasting van het elektrisch net, dus bij de energie-afgifte, zullen hier niet in beschouwing worden genomen. De studie van de P.Z.E.M. was met betrekking tot dit probleem optimistisch: kennelijk werd verondersteld dat het landelijk koppelnet Fig. 3. Alternatieve turbine opstellingen in de sluitgaten van de Oosterschelde hiervoor een aanvaardbare oplossing zal kunnen bieden. Uit milieukundig oogpunt is het gewenst dat in de Oosterschelde het gehele scala aan getijvormen optreedt, zij het ook in geredu ceerde vorm. Ook een stand waarbij de schorren worden overstroomd moet toch wel eens per jaar worden bereikt. Met een 'con ventionele' stormvloedkering is dit eenvoudig te realiseren. Een getijcentrale zal echter een aan de milieueisen aangepaste installatie dienen te hebben. Kenmerkend voor deze installatie is dat de energieproduktie onder geschikt is aan de getijdemping: zodra het 'ontwerpverval' wordt overschreden wordt de turbine losgekoppeld van de generator, waardoor de debietdoorlaatcapaciteit groter wordt. Weliswaar gaat dit niet zonder pro blemen, maar in ieder geval kunnen grotere vervallen dan het als normaal geldende ont werpverval optreden en de daarbij behorende debieten doorgelaten worden. De berekeningen die antwoord moeten geven op de vragen betreffende de energieproduktie zijn groot in aantal vanwege het voortdurend veranderen van de getijbewegingen en even omvangrijk als het beschouwde bekken groot is. De getijbeweging staat onder invloed van allerlei factoren, zoals de dagelijkse ongelijk heid, de veertiendaagse periodiciteit van spring- en doodtij, opwaaiingsverschijnselen, stormvloeden met bepaalde overschrijdings frequenties en veranderingen in de banen van aarde en maan. Ook veranderingen in de bodemconfiguratie compliceren het vraagstuk aanzienlijk. Eenvoudigheidshalve wordt uitgegaan van enkele gemiddelde getijden, te weten de ROOMPOT 567

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 49