gemiddelden van de 10-jarige periode 1951-
1961, van spring-, gemiddeld en doodtij.
Ten behoeve van het Oosterschelde-onder-
zoek zijn computerberekeningen uitgevoerd
waarbij in de mond van de Oosterschelde
een dam wordt verondersteld, waarin onder
water openingen zitten met zulke afmetingen,
dat te Yerseke een bepaald getijverschil
optreedt.
Er zijn onder meer berekeningen uitgevoerd
met een Oosterscheldebekken gecomparti-
menteerd volgens model C3, dus met Oester-
en Philipsdam en de eerdergenoemde ge
tijden als randvoorwaarden op zee en zulke
openingen, dat te Yerseke gemiddelde getij-
verschillen optreden van 1,85 m, 2,30 m en
2,60 m. Uit deze berekeningen volgt onder
meer het getijverloop aan weerszijden van
de dam. Over de hoedanigheid van de dam
weet men dan verder nog niets, behalve dan
dat de hoeveelheden water bekend zijn, die
de dam zullen moeten passeren om een be
paald getijverschil te veroorzaken te Yerseke.
Uit de verkregen waterstanden kunnen ver
volgens zowel de vervallen als de debieten
bepaald worden. Voor de vermogensbereke
ningen zijn dan alle benodigde gegevens
voorhanden.
Berekeningen en resultaten
Op grond van de literatuur is aangenomen,
dat er energie geleverd kan worden als het
verval groter is dan 50 cm. Bij kleinere ver
vallen draaien de turbines wel, maar het
rendement daarvan is dan zo laag, dat de
geproduceerde hoeveelheden verwaarloosd
kunnen worden. De resultaten van de bere
keningen zijn als volgt: Aangenomen wordt
een getij dat beantwoordt aan de waarden
van de slotgemiddelden 1961.0 en een com
partimentering C3.
De bijbehorende maximale debieten tijdens
springtij zijn 45 000 m3/sec, 55 000 m3/sec en
71 000 m3/sec. Een jaar heeft gemiddeld 706
getijden.
Teneinde een vergelijking mogelijk te maken
met bestaande thermische centrales is in de
tabel aan de voet van deze pagina een kolom
Peq opgenomen. Om de vergelijking zuiver te
houden, dienen deze waarden met ongeveer
20% reservecapaciteit verhoogd te worden;
er zou dus een thermische centrale van 170
MW gebouwd moeten worden om dezelfde
hoeveelheid energie te kunnen produceren
als een getijcentrale zou doen bij een gedempt
getij te Yerseke van 2,30 m.
Ter vergelijking de volgende cijfers. In de
gemeente Den Haag staat een thermische
centrale met een geïnstalleerd vermogen van
180 MW, echter in normale bedrijfstoestand
gekoppeld aan andere centrales via het lan
delijk koppelnet. Theoretisch kan Den Haag
zich zelf bedruipen. De centrale levert vrijwel
uitsluitend aan bewoners. In een kleinere
plaats, maar met meer industrie, als Dordrecht,
is het geïnstalleerd vermogen van de centrale
530 MW. In Rotterdam is 1500 MW geïnstal
leerd, terwijl een uitbreiding met 1080 MW
ten behoeve van de Maasvlakte gereed is.
Uit deze cijfers blijkt wel, dat de opbrengst
van een getijcentrale in de mond van de
Oosterschelde slechts te vergelijken is met
de opbrengst van een kleine conventionele
centrale, terwijl de vermogensinstallatie
middelgroot dient te zijn. Hierbij komt nog
het nadeel van de met het getij verlopende
produktie. Dit vereist extra voorzieningen in
verband met de afname, vooral omdat de
maximale opbrengsten door het verloop van
het getij ook 's nachts zullen plaatsvinden
als de vraag het kleinst is.
Als men dus moet uitgaan van een totaal te
Gem. getij- Gemiddeld getij
verschil te
P
E per
E per
P
P
P
Yerseke
max
getij
jaar
eq
max
max
1,85 m
478 MW
1793 MWh
1265 GWh
144 MW
677 MW
311 MW
2,30 m
497 MW
1761 MWh
1243 GWh
141 MW
730 MW
309 MW
2,60 m
431 MW
1195 MWh
844 GWh
96 MW
673 MW
243 MW
P geïnstalleerd vermogen
Peq overeenkomstig vermogen van een conventionele centrale
E energie-opbrengst
1 GWh 1 miljoen KWh.
568