ken en beschouwingen hebben wel een concreter beeld opgeleverd van verscheidene aspecten van de stormvloedkering, maar een definitief ontwerp is er nog niet uitgekomen. Al praten wij er niet dagelijks over, het is ons in feite wel bekend dat geen van de con structies waarmee wij ons omringen - huizen, bruggen, kantoorgebouwen - bestand is tegen alle denkbare belastingen. Een aard beving van de kracht die zich in maart voor deed in Roemenië, zou ook bij ons grote aantallen huizen en andere gebouwen doen instorten. De kans dat zich in Nederland een dergelijke aardbeving voordoet, is gelukkig uiterst gering. Toch is de kans op een dergelijke catastrofe wel aanwezig, en dat betekent dat ze even goed morgen kan op treden als over duizend jaar. Een goed voorbeeld van een in onze streken zeldzame ramp levert de windhoos die Borculo heeft getroffen in 1925. Het is kortom niet mogelijk voor alle situaties die kunnen optreden in de toekomst een veiligheid te verzekeren van honderd procent. Ook in de Deltawet is niet uitgegaan van absolute veiligheid. Het veiligheidscriterium voor de waterkeringen in Zeeland berust vol gens deze wet op de minieme kans op een overstroming die men nog na de uitvoering van het plan bereid is te accepteren, te weten 1/4000, dat is 0,25 %o per jaar. Het wordt niet nodig geacht de stormvloed kering zo sterk te maken dat hij zijn kerende functie nog kan vervullen wanneer geheel Zeeland reeds is ondergelopen. De storm vloedkering moet dus worden afgestemd op het Deltacriterium. Voor de onderdelen van de kering, de bovenbouw, de pijlers, de fundering, de schuiven, de drempel en de bodembe scherming, geldt iets dergelijks. Een ketting is zo sterk als zijn zwakste schakel, en het is dan ook niet noodzakelijk een drempel aan te brengen die bestand is tegen een storm waarbij de pijlers hun stabiliteit verliezen. Bij deze verfijning van de risicobeschouwing wordt ook aandacht besteed aan de functie van de dijken rond de Oosterschelde, die tijdens storm achter de gesloten stormvloed kering liggen, en aan het mogelijk belang van een eventueel later in de stormvloedkering aan te brengen tweede stel schuiven. In de blauwe nota werd al gemeld dat ze niet noodzakelijk zijn voor de beoogde veiligheid. Er werd toen nog voorbehoud gemaakt voor door- stroomopeningen groter dan 10 000 m2. Uit latere studies is gebleken dat ook bij door- stroomopeningen tot 20 000 m2 met een enkel stel schuiven kan worden volstaan. Daarnaast werd gewezen op het extra risico dat de aanwezigheid van een tweede stel schuiven mee kan brengen. Wanneer de voorste schuif namelijk gesloten is, terwijl de achterste blijft hangen, breken de golven over de eerste schuif. Dit veroorzaakt klappen op de tweede schuif. Het onderzoek op dit punt is nog gaande. Het vergt nog nadere studie in het raam van de risicobeschouwingen voor definitief kan worden vastgesteld of met het openhouden van de mogelijkheid om een tweede stel schuiven te plaatsen inderdaad kansen worden geboden op het in een later stadium verder verhogen van de veiligheid. Dimensionering van de stormvloedkering Iedere constructie waar een druk op wordt uitgeoefend, ondergaat daardoor een ver plaatsing. De verplaatsingen die de pijlers van de stormvloedkering mogen ondergaan wan neer de maatgevende superstorm woedt, dienen binnen bepaalde grenzen beperkt te blijven, enerzijds om het functioneren van de schuiven niet te belemmeren, anderzijds om uitspoeling van bodemmateriaal aan de voet van de pijler te voorkomen. Welke afmetin gen de putten moeten krijgen wordt in be langrijke mate bepaald door de vraag welke verplaatsingen ze maximaal mogen ondergaan. Om een beter inzicht te krijgen in het mechanisme van de krachtenoverdracht tussen de put en de omringende bodem, en van de verplaatsingen die de put zal onder gaat, worden te Kats proeven gedaan op een schaal 1 10. Een belangrijk deel van dit onderzoek is gericht op de invloed die de wisselende golfbelasting uitoefent op de verplaatsingen van een put. Ook wordt nage gaan in hoeverre de verplaatsingen kunnen worden beperkt door verdichting van de ondergrond. De resultaten zijn tot nu toe zodanig, dat men overweegt proeven te gaan nemen op nog groter schaal - 1 3 - om zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te komen en schaaleffecten zoveel mogelijk te elimineren. De dimensionering van de pijlers en van de bovenbouw van de stormvloedkering is in hoge mate afhankelijk van de krachten die dwars op de pijlers werken en van de ver schillen in verplaatsing van de funderings- putten onderling, die mogelijk tijdens de maatgevende storm zullen gaan optreden. Gezocht wordt naar een samenstel van pijlers en schuiven dat de dwarsbelastingen zo laag mogelijk houdt, en naar constructies die de dwarskrachten kunnen opnemen. Men over weegt of dit bereikt kan worden door de vorm van de pijlers te verbeteren, door een 573

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 55