odembescherming die nodig is om de
tabiliteit van het kunstwerk te garanderen,
'erden nader bestudeerd, onder meer aan
e hand van proeven in het Waterloopkundig
aboratorium De Voorst, waar een model
oest worden verbouwd en vergroot vanwege
e uitgestrektheid der verschijnselen,
r wordt gezocht naar een drempelconstructie
;e kan voorkomen dat het onderliggende
and ter plaatse van de aansluiting van
rempel en put wordt uitgespoeld, ook wan
eer de puttenfundering tijdens zware storm
nigszins wordt verplaatst. Men denkt aan
en drempel bestaande uit een laag steen-
sfalt aan de bovenkant, een open bestorting
p de taluds en een stroomverdelingsrooster
ichter de dorpelbalk. Overigens bestaat het
ermoeden dat het in de blauwe nota ver-
nderstelde maximale statische verval over
e drempel aan de hoge kant is. Een beter
oeeld van het gebruik van de stormvloed-
ering zou nodig zijn om hierover meer te
<unnen zeggen.
Nu het ontgrondingsmodel voor de storm-
■loedkering in het Waterloopkundig Labora-
:orium te De Voorst is verlengd, kan ook
onderzocht worden welke ontgrondingen er
zullen optreden wanneer de bodembescher
ming wordt verlengd tot 690 a 700 m uit de
as van de kering. De eerste resultaten van
dit voortgezette onderzoek lijken erop te
wijzen dat de bezinking nog enigszins moet
worden uitgebreid. Als de rand van de
bodembescherming als bestorting wordt uit
gevoerd, kan de verdichting van de onder
grond buiten de bezinking plaatsvinden. Het
werkschema wordt daardoor iets flexibeler.
De vormgeving van de sluitgaten ondergaat
'P grond van verder onderzoek geen be-
angrijke wijzigingen. De geleidedam bij
Noord-Beveland die aanvankelijk was ge-
srojecteerd, kan waarschijnlijk vervallen.
Putten en pijlers zullen worden geprefabri-
eerd op een werkterrein te Schelphoek. Dit
s het resultaat van een studie naar de situe-
ing, de vorm en de constructie van de nood-
akelijke werkterreinen, waarbij enkele alter
atieven zijn verkend, tot tenslotte de ge
doemde keuze werd gedaan. In het voorjaar
an 1977 wordt met de aanleg begonnen.
Andere voorbereidende studies betreffen het
itzonderlijke materieel waarmee het werk
moet worden uitgevoerd. De daarvoor nodige
werktuigen zijn nergens voorhanden; ze
moeten dus nog worden ontwikkeld en ge
bouwd. Het gaat vooral om een hefschip dat
is uitgerust om de putten en pijlers te plaat
sen, om een verdichtingsschip, waarvanaf in
de sluitgaten verdichtingen kunnen worden
ondernomen, en een ponton voor het verrich
ten van grondonderzoek in de sluitgaten.
Voor het hefschip is onderzoek verricht in
het Nederlands Scheepsbouwkundig Proef
station. Maar met de bouw van het materieel
wordt gewacht tot het ontwerp van de storm
vloedkering vastere vormen heeft aangenomen.
Een van de dingen die dienaangaande nog
niet vaststaan, is de doorstroomopening van
de stormvloedkering. Een interdepartementale
werkgroep bereidt daarover een uitvoerige
nota voor, waarin de relatieve voor- en na
delen worden onderzocht van een door
stroomopening van 11 500 m2, 14 000 m2 en
20 000 m2, die te Yerseke respectievelijk een
getijverschii oproepen van 2,30, 2,70 en 3,10 m.
Bij de analyse van dit keuzeprobleem brengt
de werkgroep overwegingen te berde die
liggen op het terrein van de techniek, de
kosten, de veiligheid, de milieu-belangen, de
morfologie van de Oosterschelde, de water
huishouding, de visserij en de werkgelegen
heid. In een volgend Bericht zal deze nota
en détail worden besproken.
Compartimentering
De Commissie Compartimentering Ooster
schelde, die zich niet met de stormvloed
kering, maar met het achterliggende Ooster-
scheldebekken bezig houdt, heeft voor de
uitwerking van het gekozen compartimente
ringsmodel C3 drie werkgroepen ingesteld;
een voor de scheepvaart, een voor de water
huishouding en een voor de problemen van
planologie en milieu. Deze werkgroepen
bezinnen zich ieder voor hun aspect op de
compartimentering zelf en op de verbetering
van het Kanaal door Zuid-Beveland, de aanleg
van het Zoommeer en de daarbij behorende
omkading van het Verdronken Land van het
Markiezaat van Bergen op Zoom.
Het globale tracé van de Philipsdam en de
plaats voor het schutsluizencomplex zijn in
september 1976 vastgesteld. De twee schut
sluizen voor de beroepsvaart in de Philipsdam
worden 24 bij 280 meter groot. De jachten-
sluis daarnaast meet 9 bij 75 m.
Het waterloopkundig onderzoek voor het
zoutbestrijdingssysteem dat bij deze sluizen
zal worden toegepast, verkeert in een verge
vorderd stadium. In Bericht 78 (november
1976) stond te lezen dat het zuidelijk deel
van het tracé van de Philipsdam, de aanslui
ting op St.-Philipsland, nog nader dient te
worden vastgesteld. Omstreeks mei 1977 kan
daarover een studie en een advies van de
Commissie Compartimentering Oosterschelde
worden verwacht.
575