gelijke randvoorwaarden en realiserings
mogelijkheden is de standzekerheid van de
stormvloedkering bij de verschillende varian
ten ook in wezen dezelfde.
Het vraagstuk van de enkele of dubbele
kering is in het 'Eindrapport Stormvloedkering
Oosterschelde' al vrij gedetailleerd aan de
orde geweest. Daar werd gesteld dat de faal
kans van het weigeren van één of meer
schuiven wel uiterst gering kan worden ge
maakt, maar toch nooit teruggebracht kan
worden tot 0, ook niet met behulp van een
dubbele kering. De meest kritieke onderdelen
van de stormvloedkering zullen derhalve toch
altijd gedimensioneerd dienen te worden op
de veronderstelling dat er onder maatgevende
extreme omstandigheden een schuif weigert.
Maar dan loont het ook niet om een dubbele
kering aan te brengen, mede gezien het feit
dat de waterstandsverhoging op het bekken
bij het eventueel weigeren van een schuif
binnen beperkte grenzen blijft. Tussen de
drie beschouwde varianten bestaan dan ook
geen wezenlijke veiligheidsverschillen. De
invloed van de doorlaatopening op het getij
komt met name tot uitdrukking in de reductie
van de getij-amplitude en van het getij
volume. Gevolg daarvan is een verminderde
wateruitwisseling met de Noordzee, reductie
van de stroomsnelheid op het bekken en een
faseverschuiving in het getij op het bekken.
De verschuivingen in de meest significante
parameters zijn in tabel 1 aangegeven.
Vergelijking van de varianten per aspect
Bij de beschouwing van het veiligheidsaspect
is met name het verschil in waterstand aan
de orde geweest dat kan optreden als gevolg
van de verschillende sluitingsmethoden die
men op de stormvloedkering kan toepassen.
Men kan sluiten bij hogere of lagere water
stand, bij kentering of op stroom. De studie
komt tot de slotsom dat de verschillen in
waterstand tussen de verschillende varianten,
uitgaande van eenzelfde sluitingsbeleid, een
beperkte omvang zullen hebben. Daaren
boven is het nu reeds duidelijk dat er - hoe
wel hiervoor nog verdere studie nodig is -
altijd een sluitingsbeleid gevonden zal kunnen
worden dat aan het Oosterscheldegebied een
optimale veiligheid verzekert. Getoetst aan
het veiligheidsaspect vertonen de drie va
rianten derhalve geen wezenlijke verschillen.
Om de effecten van de varianten op de
milieuwaarde in te schatten zijn als belang
rijkste elementen de schorren, het interge-
tijde-gebied en de levensgemeenschap in het
water beschouwd.
Het schorren-bestand blijkt sterk gevoelig
voor een verandering in doorstroomprofiel.
Bij afnemende getij-amplitude zullen de
schorren in sterk toenemende mate verzoeten,
terwijl de kans op schorvorming afneemt.
Het leven in het intergetijde-gebied hangt
sterk samen met de voedselsituatie in deze
zone. Tussen de onderscheiden varianten
worden in dit opzicht voorshands geen be
langrijke verschillen aanwezig geacht. Wel
wordt het, bij afnemende getij-amplitude,
moeilijker te voorspellen wat hier gebeuren
gaat. De instandhouding van de bestaande
levensgemeenschap in het Oosterschelde-
water hangt sterk samen met de instand
houding van het zoutgehalte. De indruk be
staat dat het noodzakelijke minimale zout
gehalte bij variant 1 niet altijd zal kunnen
worden gehaald, bijvoorbeeld gedurende
natte perioden met daarbij optredende lagere
zoutgehalten op de Noordzee en volop wer
kende schutsluizen in de Philipsdam. Slechts
met behulp van bepaalde beheerstechnische
maatregelen, zoals terugwinning van zoet
schutwater en/of doorstroming met zout
Grevelingen-water zou het zoutgehalte dan op
peil kunnen worden gehouden. De beheers
technische maatregelen bij het schutproces
zullen gecompliceerde detectie-apparatuur
nodig maken, ten einde het scheidingsviak
Tabel 1
Enkele getij-parameters
Getijparameter
Variant
Variant
Variant
Huidige
2,30
2,70
3,10
situatie
Gemiddeld getijverschil te
Yerseke
2,30 m
2,70 m
3,10 m
3,50 m
Getijreductie
35%
25%
10%
Gemiddelde getijvolume
1350 min. m3
1600 min. m3
1850 min. m3
2500 min. m3
Getijvolume-reductie
45%
35%
25%
Maximum snelheid door de
kering bij gemiddeld getij
5 m/sec
4,5 m/sec
4 m/sec
1,3 a 1.5 m/sec
42