van de plaat ligt op korte afstand van de scheepvaartroute. Om de vergelijking van de alternatieven te completeren is ook nog een kostenvergelijking opgesteld, waarbij alleen die elementen be trokken zijn die per alternatief verschillen. De sluizen, de overbrugging, het damtraject tot de Grevelingendam en de aansluiting op Rijksweg 18 zijn bij elk alternatief gelijk. De alternatieven verschillen wel voor wat betreft het damtraject, inclusief wegen en een eventuele extra overbrugging over het bufferbekken, tussen de sluizen en de zeedijk van St.-Philipsland. Ook treden er kosten verschillen op in de bufferbekkens als onder deel van het zout/zoetbestrijdingssysteem; en tenslotte met betrekking tot het weg gedeelte op St.-Philipsland, inclusief de aansluitingen op Rijksweg 257. De kosten zijn globaal geraamd aan de hand van schetsontwerpen; ze geven dus maar een indicatie (Tabel III). Naast de 4 hoofdalternatieven heeft de Commissie Compartimentering Oosterschelde nog een paar varianttracés van de alter natieven 1 en 4 bekeken. Daarbij werd na gegaan in hoeverre een verandering in de alternatieven tot essentieel andere effecten zou leiden. De gewijzigde alternatieven leveren echter slechts marginale verschillen op met de hoofdalternatieven. Tijdens de inspraakprocedure hebben enkele natuurbeschermingsorganisaties een 5e alter natief voorgesteld voor het zuidelijk deel van het tracé van de Philipsdam en de erop aan sluitende weg op St.-Philipsland. Dit vijfde tracé loopt nog oostelijker dan alternatief 4, en sluit aan op de westelijke dijk langs de Schelde-Rijnverbinding. Het 5e alternatief bedoelt zo veel mogelijk slikken en schorren in het getijdegebied te behouden en een minimale hoeveelheid landbouwgrond te gebruiken op het eiland. De inpasbaarheid van dit tracé in de be staande ruimtelijke structuur is inderdaad optimaal. Daartegenover staat dat het de vrijheid voor toekomstig ruimtelijk handelen, met betrekking tot de aanleg van een spaar bekken en de lokatie van een elektriciteits centrale, in aanzienlijke mate beknot. Het agrarisch voordeel van deze oplossing is maar betrekkelijk, omdat een verkeerskundig enigszins aanvaardbare aansluiting op Rijks weg 257 toch beslag zou moeten leggen op landbouwgronden in de Prins Hendrikpolder. Er zouden dan zowel ten noorden als ten zuiden van Rijksweg 257 lussen moeten worden gelegd. Dan nog zou die aansluiting uit verkeerskundig oogpunt verre van ideaal zijn. Ten behoeve van de inlaat van zoet water voor St.-Philips- land zou men een vrij gecompliceerd kunst werk moeten bouwen, en de tweede water kering, die nu gevormd wordt door de oprit naar de brug, zou gedeeltelijk moeten worden omgelegd, omdat de weg dan onder deze oprit doorloopt. De meerdere kosten van dit alternatief zouden alleen al met betrekking tot de dam 8 miljoen gulden bedragen. Daarbij komen dan nog de extra kosten voor de aansluiting op Rijksweg 257. Tabel III. Kosten Alternatief dam bekkens binnendijkse weg totaal van de onderdelen 1 25 25 6 56 2 20 25 6 51 3 20 25 7 52 4 30 25 4 59 Kosten in miljoenen guldens (prijsbasis 1976, inclusief B.T.W.) 66

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 12