i "'r Fig. 2. Prognose van het scheepsaanbod bij de Philips- sluizen tot 2000 1 SLU^EN IN GEBRUIK i i i i i i t— -- i i "T" 1 1 1 1 1975 I960 1985 1990 1995 2000 JAAR Verder is studie gaande naar het effect van luchtbellenschermen in de hoofden in com binatie met het gekozen uitwisselingssysteem en naar de vormgeving van de geperforeerde kolkbodem, en onderzoekt men welk effect het zal hebben als de sluizen worden aan- getakt aan een relatief lang en ondiep kanaal. Hen zout/zoet scheidingssysteem van het type 'Kreekrak' kan de zoutuitwisseling zonder terugwinnen van zoet water per schutcyclus beperken tot 1 a 2% van de kolkinhoud, en de zoetwaterbelasting tot 80 a 90%. Twee duw- vaartsluizen in de Philipsdam zouden bij ieder 16 schutcycli per etmaal, zonder terugwinnen van zoet water, een zoutbelasting op het Zoommeer veroorzaken van 3 kg Ch/sec en een zoetwaterbelasting op de Oosterschelde van 16 m3/sec. Bij continu gebruik van drie duwvaartsluizen liggen de waarden nog 50% hoger. Echter, door het terugwinnen van zoet water kan de zoetwaterbelasting worden gehal veerd; de zoutbelasting op het Zoommeer neemt dan mogelijk toe tot 5 a 10% van de kolkinhoud per schutcyclus. Twee duwvaart sluizen zouden dan bij ieder 16 schutcycli per etmaal een zoutbelasting van 20 kg Ch/sec veroorzaken en een zoetwaterbelasting van 8 m3/sec. De zout/zoetuitwisseling zou zelfs nog verder beperkt kunnen worden door de uitwisseling langzamer te laten verlopen. De bedieningstijden worden dan echter langer. In het belang van de zoetwatervoorziening en de ontwikkeling van een goed milieu, wordt in het Zoommeer en met name in het noordelijk deel, het huidige Volkerak, gestreefd naar zo laag mogelijk zoutgehalte: 0,2 a 0,3 g Ch/I. De zoutbelasting bij de Philipsdamsluizen heeft daar een onmiddellijke invloed op. Uit voorlopige berekeningen blijkt dat iedere toe name van de gemiddelde zoutbelasting bij de Philipsdamsluizen met 1 kg Ch/sec het zout gehalte in het Zoommeer doet stijgen met 0,02 g Ch/I. Bij de berekeningen is overigens sterk geschematiseerd; zo is men bijvoorbeeld uitgegaan van volledige menging, in werke lijkheid zal plaatselijk wel een sterkere invloed merkbaar zijn. Vooral in droge perioden, als ook het zout gehalte van het inlaatwater bij de Volkerak- sluis het hoogst is, moet er dus veel belang aan gehecht worden, de zoutbelasting bij de Philipsdamsluizen tot een minimum te beperken. Het zoutgehalte in de Oosterschelde heeft invloed op de soortensamenstelling van de levensgemeenschappen in het water, in de bodem en op het schor. Als randvoorwaarde wordt in de mond van de Krabbenkreek een zoutgehalte vereist van minimaal 13 g Ch/I, wil men het zoutminnende karakter van de vegetatie behouden. In de mond van het Keeten en in de Oosterschelde is de rand voorwaarde voor het zoutgehalte 15,5 g Ch/I. Daling daarvan tot minimaal 13,5 Ch/I is toelaatbaar, mits voor zeer korte duur. Volgens de huidige inzichten zal het bij een tot 77% gereduceerd getij op de Oosterschelde moeilijk zijn om aan de genoemde eisen ten aanzien van het zoutgehalte te voldoen, wan neer de zoetwaterbelasting bij de Philipsdam sluizen 8 m3/sec per sluis bedraagt, en dus uiteindelijk bij 3 sluizen 25 m3/sec. Dit geldt vooral in natte perioden, als het zoutgehalte in de Oosterschelde ook al ongunstig wordt beïnvloed door neerslag, polderlozingen en het lagere zoutgehalte van het kustwater, dat een gevolg is van zoetwaterlozingen door de 70

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 16