en als de derde sluis in gebruik is, de middel
ste -zal dus met roldeuren uitgerust moeten
worden. Roldeuren blijken trouwens goedkoper
te zijn dan hefdeuren voor de zuidelijke sluis.
Andere voordelen van roldeuren boven hef
deuren zijn nog, dat ze niet hoeven te worden
opgetrokken in heftorens, die het uitzicht op
de voorhavens vanuit het bedieningsgebouw
zouden belemmeren, en het landschap zouden
ontsieren. De scheepvaart ondervindt dan ook
geen hinder van afdruipend water. Het verwis
selen van roldeuren duurt één week en dat
van hefdeuren drie weken. De sluizen zullen
dus in voorkomende gevallen minder lang ge
stremd zijn. Roldeuren hebben ten opzichte
van hefdeuren ook nadelen.
De hoofdoverbrugging van het sluizencomplex
wordt er 30 m langer door, om toestroming
van zoet water naar de kolkwand om de rol-
deurkas heen mogelijk te maken. Tevens zijn
er voorzieningen nodig om te voorkomen dat
de roldeurkas extra uitwisseling veroorzaakt
van zout en zoet water. Na afweging van de
voor- en nadelen geeft men de voorkeur aan
roldeuren voor beide duwvaartsluizen.
In de noordelijke sluis, die met de beweegbare
overbrugging, komt een tussenhoofd, om de
kolkinhoud bij een gering scheepsaanbod,
zoals 's nachts en in de weekeinden, te kunnen
verkleinen. De zuidelijke sluis wordt dan
helemaal niet gebruikt. Deze maatregel komt
ten goede aan de zout/zoet-uitwisseling.
De sluizen in de Philipsdam moeten zo min
mogelijk een obstakel zijn voor de scheep
vaart. Dit roept de vraag op, hoe groot de
vaardiepte dan moet worden. Deze afmeting
spreekt sterk mee in de totale kosten van het
ontwerp. Om niet extreem te dimensioneren
wordt het aanvaardbaar geacht dat af en toe
een schip op een hogere waterstand moet
wachten. Wanneer op de Oosterschelde nog
77% overblijft van het tegenwoordige getij,
bereikt men voor alle binnenvaartschepen
voldoende vaardiepte tijdens het getij als de
drempel van de sluizen aan de getijzijde wordt
gelegd op N.A.P. -6,25 m. Aan de Zoommeer
zijde wordt de drempel gelegd op N.A.P. -
5,25 m, en zo geconstrueerd dat hij bij een
extreem laag peil op het meer kan worden
aangepast, na afweging tussen de belangen
van waterhuishouding en scheepvaart.
Er zijn bij de sluizen in de Philipsdam ver
schillende schutsystemen denkbaar. Bij alle
onderzochte systemen wordt het nivelleren en
uitwisselen 'gestuurd' door de aan- of afvoer
van zout water, maar er zijn verschillende
manieren denkbaar om het zoute water aan-
en af te voeren. Het zoete water wordt bij alle
alternatieven onder natuurlijk verval aan- of
afgevoerd, en wel via de hooggelegen kolk-
wandopeningen en het de sluizen omarmende
zoete Zoommeerwater. Directe of indirecte
afvoer van zout water via de geperforeerde
kolkbodem naar het zoute getijgebied is
nodig om, wanneer de waterstanden op het
Zijpe hoger zijn dan die op het Zoommeer, in
de vloedfase bij schuttingen van het Zijpe
naar het Zoommeer te kunnen nivelleren, en
de zoute kolkinhoud te kunnen uitwisselen
tegen een zoete. Evenzo om bij schuttingen
van het Zoommeer naar het Zijpe in de ebfase.
als de waterstanden op het Zijpe lager zijn dan
die op het Zoommeer, te kunnen nivelleren.
De aanvoer van zout water via de geperfo
reerde vloer is nodig om zoet water te kunnen
terugwinnen bij schuttingen van het Zoommeer
naar het Zijpe, om te kunnen nivelleren in de
vloedfase bij schuttingen van het Zoommeer
naar het Zijpe en om te nivelleren in de
ebfase alvorens uit te wisselen bij schuttinger
van het Zijpe naar het Zoommeer.
Op grond van de mogelijkheden voor de aan-
en afvoer van zout water onder natuurlijk
verval of door pompen zijn de volgende schut
systemen nader uitgewerkt. Alternatief I houdt
in, dat er bij het uitwisselen en nivelleren via
riolen zout water stroomt vanuit een hoog
zout bekken naar een laag zout bekken. Om
het systeem altijd te kunnen laten werken
moet het peil van het lage bekken lager zijn
dan het minimum schutpeil - N.A.P. -2,35 m -,
en dat van het hoge bekken hoger dan het
maximale schutpeil van N.A.P. 2,40 m. De
bekkens worden op peil gehouden door een
gemaal dat water vanuit het lage bekken naai
het zoute getijgebied Slaak, of naar het hoge
bekken pompt.
Bij alternatief II geschiedt het uitwisselen door
een zoutwaterstroom vanuit een hoog naar
een laag zout bekken, evenals het nivelleren
bij schuttingen naar het Zoommeer toe. Bij
schuttingen naar het Zijpe wordt er genivel
leerd via schuiven in de deuren aan de
Zijpezijde. Om het systeem te kunnen laten
werken moet net peil van het lage bekken
tenminste 1,0 m lager zijn en dat van het hoge
bekken tenminste 0,8 m hoger dan dat van het
Zoommeer. De bekkens worden op peil
gehouden door een gemaal dat water vanuit
het lage bekken naar het Slaak of naar het
hoge bekken pompt.
Het derde alternatief werkt als het tweede.
Het nivelleren bij schuttingen naar het Zijpe
voltrekt zich echter via een doorlaatwerk in
plaats van via de deurschuiven. Dit doorlaat-
74