geen zou kunnen leiden tot conflicten met de
beroepsvaart op de Schelde-Rijnverbinding.
Voor wat betreft de grondmechanische en
geologische aspecten zijn de tracés I en II
vrijwel gelijkwaardig.
Bij alternatief I wordt voorlopig uitgegaan van
een betonblokkensluiting met behulp van een
kabelbaan over het Tholense Gat. Voor het
eindstation van de kabelbaan en eventueel
voor de opslag van betonblokken zullen enkele
ha grond nodig zijn. Sluiting met doorlaat-
caissons is echter ook nog in studie.
De sluis in de Oesterdam dient begin 1984
gereed te zijn, zodat de scheepvaart daar
doorheen kan worden geleid. In 1984 moet
namelijk de kabelbaan over de huidige scheep
vaartroute, het Tholense Gat, worden ge
bouwd.
Bij alternatief Ha kan het Marolle Gat met
stortsteen worden gesloten. Hier gaat onge
veer driekwart jaar mee heen. De zandsluiting
van het Tholense Gat dient voordien klaar
te zijn, zodat ook bij dit alternatief de sluis in
de Oesterdam begin 1984 in gebruik moet
kunnen worden genomen.
Bij alternatief lib dient de sluiting met stort
materiaal van het Tholense Gat uitgevoerd te
worden vóór de sluiting met stortsteen van
het Marolle Gat. De uitvoeringsduur van deze
werken samen is ongeveer anderhalf jaar. Bij
dit alternatief valt de uiteindelijke afsluiting
van de Oesterdam ongeveer een half jaar later
dan bij de alternatieven I en Ila. Het wordt dan
onzeker of het nog lukken zal de Oesterdam
in 1985 te sluiten.
De geraamde totale kosten van de alterna
tieven zijn in tabel I vermeld. Opgemerkt
wordt dat bij de Oesterdam niet de kosten
voor de sluis zijn inbegrepen, maar bij de
omkadering van het Markiezaat wel de kosten
voor inlaat- en lozingsmiddelen ten behoeve
van de doorspoeling.
Het normale peil van het Zoommeer zal liggen
rondom N.A.P. Ten aanzien van de maximale
Tabel I. Kosten van de alternatieven in
miljoenen guldens, op prijsbasis 1977
I I la lib
Oesterdam 140 131 148
Omk. Markiezaat 40 40
Totaal 180 171 148
peilstijging die men in extreem natte perioden
op het Zoommeer moet verwachten, verschillen
de alternatieven slechts marginaal.
Uit berekeningen is gebleken dat het voor het
zoutgehalte in het Zoommeer niet uitmaakt
welk alternatief er gekozen wordt. Alleen
zullen de maxima in het zuidelijk deel van het
Zoommeer bij omkading van het Markiezaat
incidenteel enigermate kunnen toenemen
wanneer er niet wordt doorgespoeld.
Voor het aquatisch milieu is het van belang,
hoeveel algenbloei er bij de verschillende
alternatieven moet worden verwacht. Deze
vraag kan worden gerelateerd aan de
chlorofylverwachtingswaarde. Bij gemiddelde
waarden van 10 microgram chlorofyl per liter
zal in de regel geen hinderlijke algenbloei
optreden. 'Hinderlijk' noemen we dan een zo
uitbundige algenbloei dat bij het plotseling
afsterven ervan zuurstofgebrek optreedt in het
water, met als gevolg onder meer vissterfte.
Uit berekeningen blijkt dat de chlorofyl-
verwachtingswaarden in het zuidelijk deel van
het Zoommeer bij alle alternatieven liggen
tussen de 50 en 70 microgram per liter. Dat
betekent dat bij alle alternatieven rekening
moet worden gehouden met het optreden van
hinderlijke algenbloei in het zuidelijk deel van
het Zoommeer, te vergelijken met die in het
Brielse Meer. Met nadruk wijzen wij erop dat
deze verwachting alleen geldt voor het
Zoommeergedeelte bij de alternatieven I en
Ha. In het omkade Markiezaatsgebied kan
door actief beheer een goede waterkwaliteit
worden bereikt.
Bij alternatief I zal 300 ha meer getijdegebied
overblijven dan bij II, waarvan 100 ha inter-
getijdegebied met een bodemligging hoger
dan N.A.P.-2.50 m.
Gezien het belang van het getijgebied voor
bodemdieren, vogels en vissen, vertegen
woordigt 300 ha een grote waarde. Dit gebied
zal bij tracé II in het stagnante Zoommeer
liggen en dus onttrokken zijn aan de invloed
van het getij. Het zou daarvan geïsoleerd
liggen en onder bepaalde omstandigheden
een haard van botulisme kunnen worden.
De tracés I en II hebben geen verschillende
effecten op de stroomsnelheden op de
Yersekebank. Wel zal bij tracé II 125 ha meer
aan kweekpercelen uit de pacht moeten wor
den genomen.
Op het wegverkeer, de recreatiemogelijk
heden, de realisering van industrievestigingen
en de mogelijkheden voor het aanleggen van
koelwatercircuits hebben de alternatieven
een nagenoeg gelijke uitwerking.
80