Het middengedeelte van het Kanaal door
Zuid-Beveland kan in principe op twee manie
ren verbreed worden: aan de westzijde en aan
de oostzijde. In beide gevallen kan één van
de kanaaldijken gehandhaafd blijven. Het
kanaal doorkruist hier de Kapelse en Yerseke
Moer, een natuurwetenschappelijk waardevol
agrarisch gebied. Iedere verbreding betekent
dat dit gebied kleiner wordt; het westelijk
gelegen deel is echter kleiner dan het ooste
lijke, en daardoor kwetsbaarder. Dit pleit voor
een verbreding oostwaarts. Op grond van de
situering van de bruggen aan weerszijden van
het middengedeelte van het kanaal is er uit
scheepvaartkundig oogpunt een zekere voor
keur voor een verbreding westwaarts. Boven
dien voert men aan de westkant een ruilverka
veling uit waarbij er al van wordt uitgegaan
dat de verbreding van het kanaal westwaarts
zal zijn van het tegenwoordige tracé. Beide
verbredingen eisen evenveel landbouwgrond.
De oostelijke tast de bebouwing aan van de
kleine woonkern Vlake. Boven Hansweert
wordt het tracé van de kanaalverbetering
gedicteerd door de situatie van de nieuwe
Vlaketunnel, in rijksweg 58, die qua lengte al
op verbreding van het kanaal is afgestemd.
Aan de zuidelijke uitgang van het Kanaal door
Zuid-Beveland zijn zes alternatieve tracés
getekend: twee oostelijke, drie westelijke en
één als verruiming van het tegenwoordige
tracé.
Alle tracés dienen te worden getoetst op hun
nautische kwaliteit, hun uitwerking op de
morfologie van de Westerschelde en op de
planologie van Hansweert-west en -oost.
De westelijke tracés vallen om scheepvaart
kundige en morfologische redenen af; één
ervan bevat een krappe bocht, één heeft
krappe havenafmetingen, en de derde mo
gelijke sluit een gedeelte van de Westerschel
de af, en brengt daardoor een veranderde
stromingssituatie teweeg, tot nadeel van de
scheepvaart. De westelijke tracés monden
bovendien uit op een stuk van de Wester
schelde dat getoond heeft een onstabiel
geulenstelsel te bezitten; de kanaalmond zou
daar kunnen verzanden wanneer er een zand
plaat gaat verschuiven. De oostelijke tracés
daarentegen monden uit op een stuk Wester
schelde dat al sinds 1800 stabiel is, en waar
altijd een vaargeul naar Hansweert is geweest.
Wat betreft de aansluiting op de Westerschel
de en gerekend naar de afmetingen van de
voorhaven voldoen de oostelijke tracés even
goed.
De keuze tussen de drie overgebleven tracés
moet daarom geschieden op planologische
gronden. De keuze gaat dan tussen opoffering
van de gehele kern van Hansweert-oost -
200 woningen en een bejaardencentrum -, of
het oostelijke dan wel het westelijke deel
ervan. De mate waarin wordt ingegrepen in de
ruimtelijke structuur verschilt nogal per alter
natief.
In alle gevallen zal een goede sociale bege
leiding van de betrokkenen noodzakelijk zijn;
een taak waarbij Rijk, provincie en gemeente
nauw met elkaar zullen moeten samenwerken.
Specieberging
Een groot werk als de verbetering van het
Kanaal door Zuid-Beveland brengt nogal wat
grondverzet mee. Van de ruim tien mijoen m3
specie die verwerkt moet worden, dient vijf
miljoen m3 te worden afgevoerd. De berging
van zulke grote hoeveelheden is niet een
voudig. Er zijn vier bergingsmogelijkheden
onderzocht: binnendijks, in de Westerschelde
op de Noordzee of in de Oosterschelde.
Voor binnendijkse berging van de uitkomende
grond kunnen twee mogelijkheden worden
geopperd. Er zouden laaggelegen gebieden
mee kunnen worden verhoogd teneinde de
agrarische bestemming daarvan te verbete
ren. De in aanmerking komende lage gebie
den, de Moergebieden langs het kanaal, zijn
evenwel van zo grote milieu-waarde dat het
zonde zou zijn ze onder te spuiten;
bovendien is de baggerspecie niet van vol
doende kwaliteit voor landbouwgrond. Een
andere mogelijkheid zou zijn ongeveer 100 ha
landbouwgrond aan te kopen en tot grote
hoogte op te spuiten. Er zou dan echter een
blijvend onnatuurlijk element in het landschap
worden geïntroduceerd.
Specieberging in de Westerschelde zou naar
men vreest verondieping van geulen en ver
snelde aanslibbing van havens in de onmid
dellijke omgeving tot gevolg kunnen hebben.
Bovendien, als vrijwel gelijktijdig met de
kanaalverbetering ook de vaste oeververbin
ding van de Westerschelde wordt uitgevoerd,
zou specieberging in de Westerschelde het
baggeren van de zinksleuf van het tunnel
gedeelte van de vaste oeververbinding
bedreigen.
Storten op de Noordzee stuit op het bezwaar
van de zeer grote vaarafstand en dus hoge
kosten, terwijl er bovendien kans bestaat op
vervuiling van de stranden. De uitvoering van
het baggerwerk wordt dan bovendien afhan
kelijk van het weer- en windgevoelige transpor
naar de Noordzee. Dit kan de continuïteit van
het werk sterk aantasten.
Berging in de Oosterschelde lijkt onverenig
baar met de bescherming die dit gebied than;
106