De oorsprongen van het
Deltaplan
watersnoodramp van 1 februari 1953 ver
te Zuidwest-Nederland in zijn slaap. Bij het
aede laagwater van zaterdag 31 januari zag
toestand er al dreigend uit: ten gevolge
i een enkele dagen aanhoudende storm uit
noordwesten bleven de laagwaterstanden
menig punt in het Deltagebied boven het
i 1 van N.A.P. De storm nam die nacht niet af,
met het opkomen van de vloed begonnen
golven over de dijkskruinen te slaan, en de
i nentaluds aan te vreten. De dijken be-
eken, de een na de ander; sommige zeer
j -tseling en zonder dat er ooggetuigen bij
ren, andere pas na taaie weerstand van
0 bevolking, die met allerlei noodvoorzienin-
c zoals zeilen en zandzakken, de bressen
ibeerde te dichten. Het middaghoogwater
dubbelde de ramp. Veel zwaar gehavende
c en bezweken eerst nu, zoals bijvoorbeeld
d bij Kinderdijk, waardoor de Alblasser-
V: :ird onderliep. Die zondag was de omvang
v de ramp nog volstrekt onduidelijk. Vanuit
d ergst getroffen gebieden kwam geen enkel
b cht door, omdat juist daar de verbindingen
u elen. Pas in de loop van de week werd
d delijk wat er eigenlijk gebeurd was: 1835
n isen waren verdronken, 72 000 personen
d oos, 129 000 ha land geïnundeerd, voor
e groot deel met zout water. Zeeland en
Z- elijk Zuid-Holland waren er het ergst aan
t In sommige dorpen die in kleine polders
1 m, zoals Kortgene en Oude Tonge, telde
n honderden doden. Centraal-Holland had
d. amp praktisch zonder schade overleefd.
I m hachelijke strijd waren de dijken aan
d oordelijke oever van de Hollandse IJssel
b iuden gebleven. Was dat niet gelukt, dan
zc het tot N.A.P. 4 m opgezette rivierwater
o een verval van 10 m de achterliggende
polders - sommige op een peil van N.A.P.
- 6 ml - zijn ingestroomd, de omvang van het
onheil zou nog veel groter geweest zijn, en
de economische schade vele malen hoger.
Het valt te betwijfelen of de inundatie van
Rijnland veel verdrinkingsslachtoffers zou
hebben gemaakt; de komberging van dat
gebied is zo groot, dat het water er waar
schijnlijk niet zo snel zou zijn gestegen als te
Kortgene of Oude Tonge. Niettemin kunnen we
zeggen dat de Randstad door het oog van een
naald gekropen is. Gezien de relatieve zwakte
van zijn waterkeringen, dat wisten insiders
maar al te goed, was de Hollandse IJssel een
van de meest dubieuze plekken in de ver
dediging tegen het water.
De ramp maakte diepe indruk. Heel Nederland
wist weer van onze eeuwige strijd tegen de
zee, van de waterwolf, onze aartsvijand, die
opnieuw verraderlijk had toegeslagen, en het
machteloze dijkleger overweldigd. De Neder
landse volkstrots richt zich niet gauw tegen
een buurland, maar wel tegen de zee, en heeft
dan een voorkeur voor dit soort voorstellingen
van de zee als een dier of een reus, die het
nu juist op ons gemunt hee't. De stemming
was overigens niet défaitistisch. Spoedig zou
de zee, zoals men met kenmerkende over
drijving zei, weer zijn bedwongen. Dat was wel
nodig ook, want de stroomgaten, vooral op
Schouwen-Duiveland, waren in de tussen
liggende maanden al maar groter geworden,
en de volumes zeewater die met elk getij in-
en uittrokken, liepen bijvoorbeeld bij Schelp-
hoek op tot 130 miljoen m3, terwijl zich binnen
dijks een geulenstelsel begon te ontwikkelen,
niet ongelijk aan dat in de zeegaten. De slui
ting van de gaten en de herwinning van het
land zouden een ontzaglijk karwei vormen, dat
115