ge ele Nederlandse kust te komen, realiseerde d- commissie zich terdege. Vooral op het ge- fa; van de golfoploop was weinig bekend, en d' ommissie beval verder onaerzoek daarnaar d ook krachtig aan. Dit onderzoek moest zich d vooral richten op de invloed die golven en st mvloedstanden hebben op het bezwijken v het dijklichaam. Helaas bestaat er nog s'. ;ds maar weinig inzicht in het bezwijkmecha- n me van dijken, dat een zeer gecompliceerde rr erie vormt. Deze kennis is echter onmisbaar o inzicht te krijgen in de echte kans op het be- z\ ken van een zeedijk. Net als bij de probabi- li sche benadering van de stormvloedkering is d nmers het gegeven waarom de ontwerper v egen zit. Uit de probabilistische benadering v wellicht voor de toekomst nog meer te leren rr t betrekking tot het ontwerpen van zeedijken. D golfoploop die mogelijk is, wordt in werke- lij leid namelijk niet bepaald door één signifi ca te golfhoogte behorende bij het ontwerp- p Bij iedere stomvloedstand is sprake van e< statistische kansverdeling van golven en d, rmee van golfoplopen en golfoverslag- h veelheden. Net als bij de stormvloedkering Ie eren de zeewaterstand en de golfhoogte een V' schillende bijdrage aan de belasting van een d Dit betekent dat dan ook niet alleen van het o werppeil zou moeten worden uitgegeaan, rr ar ook van andere waterstanden, waarbij d weer andere golfoplopen behoren. Als uit- g gspunt van het dijkontwerp zou dan een si- rr tane kansverdeling van waterstanden en g foplopen gehanteerd moeten worden. In on ze edenering tot nu toe gingen we uit van één er dezelfde taludhelling en dezelfde taludbekle- d g. Om de bezwijkkans van de dijk te bepalen rr et echter net als bij de stormvloedkering, de st kte van de constructie, uitgedrukt in termen v waarschijnlijkheid, mee in de beschouwing v\ den getrokken. Na de vaststelling van de in- v ed die de taludhelling en de bermen op het b vijkgedrag van de dijk hebben, zullen daar- o ook de materiaaleigenschappen, zoals de b edingsruwheid en -sterkte, de sterkte van d ijkspecie, de samenstelling van de onder- g id en dergelijke meer, in kansverdelingen ir voerd moeten worden in een bezwijkmo- d Voordat dit praktisch kan worden uitge- v d is nog veel studie vereist. Als eerste stap e er moet zo goed mogelijk bekend worden w iet aandeel van de golfoverslag en de ge- rr lelde zeestand is op het bezwijken van een d Dan kan, op basis van de reeds eerder ge- n ide simultane kansverdelingen van water- st den en golven, de kansverdeling van dijkbe- la tgen worden bepaald. Vervolgens is het d mogelijk om bij een gewenste overschrij- d kans een belastingssituatie te bepalen, waarin waterstand en golfbeweging evenwich tig vertegenwoordigd zijn voor wat betreft het bezwijkgedrag van de dijk. Hoe belangrijk dit is, moge het volgende nog verduidelijken. Tijdens de stormramp van 1953 zijn veel dijken bezweken waarvan het buitenta lud van de heersende windrichting afgekeerd lag. Het profiel van deze dijken was in het verle den dan ook hoofdzakelijk bepaald op grond van de stormvloedstand, terwijl het optreden van golven slechts een ondergeschikte rol speelde; de waakhoogte was daardoor relatief gering. De dijken echter die op de stormstreek gelegen waren, hadden een waakhoogte die in meters kon worden uitgedrukt, omdat hier wél rekening gehouden was met aanzienlijke golf oploop. De Deltacommissie heeft dit onder kend, en gesteld dat nergens noemenswaardige golfoverslag mag plaatsvinden. De 2% over slag-norm die zij hiervoor hanteert is fysisch echter maar zwak onderbouwd, zowel wat be treft het bezwijkmechanisme als de randvoor waarden. Men neemt immers maar één signifi cante golfhoogte aan. Een probabilistische be nadering van deze materie zou het aantal onze kerheden kunnen verkleinen. 179

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1978 | | pagina 13